SE1 inleiding in de biologie

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Organisme
cel
Organenstelsel
orgaan

Slide 2 - Sleepvraag

Zet op volgorde van groot naar klein:
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme
Celkern
DNA

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 3: Organen van de mens

Slide 4 - Tekstslide

Levensloop en levenscyclus'

  • Individu - levensloop
  • Soort - levenscyclus

Slide 5 - Tekstslide

groei en ontwikkeling

Slide 6 - Tekstslide

Groei en ontwikkeling

Slide 7 - Tekstslide

Groei en ontwikkeling

Slide 8 - Tekstslide

Celorganellen
BINAS 79D
  • Celkern
  • Ribosomen
  • Endoplasmatisch reticulum
  • Golgisysteem
  • Lysosoom
  • Functie bij eiwitsynthese

Slide 9 - Tekstslide

Wat is nummer 1?
A
Vacuole
B
Bladgroenkorrel
C
Ribosoom
D
Cytosplasma

Slide 10 - Quizvraag

Chloroplast en mitochondrium
  • Chloroplast fotosynthese
  • Mitochondrium verbranding
  • Planten hebben beide in de cel!

Slide 11 - Tekstslide

Celmembraan

Slide 12 - Tekstslide

Celmembraan  
(Binas 79D)
Fosfolipiden, cholesterol, eiwitten.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Kenmerken
Passief en actief transport kan je alsvolgt uit elkaar houden:

Passief: 
Kost geen energie, van hoge naar lage concentratie

Actief:
Kost energie, van lage naar hoge concentratie (altijd via eiwit)

Slide 15 - Tekstslide

Fagocytose/endocytose

Slide 16 - Tekstslide

Bij hyperekplexia (verstijving van spieren) wordt een afwijkend eiwit gevormd dat deel uitmaakt van het celmembraan van zenuwcellen.
Waar wordt dit eiwit gesynthetiseerd / gemaakt?
A
aan de ribosomen
B
op het celmembraan
C
in de kern
D
in de mitochondriën

Slide 17 - Quizvraag

De plantencel is stevig door
A
de celmembraan
B
de celwand
C
de vacuole
D
de celwand en vacuole

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

0

Slide 20 - Video

Plantaardige cel
Stevig als ze vol zitten met water.
Slap bij weinig water.

Belangrijk voor planten:
Cellen hogere osmotische waarde (hypotoon) dan omgeving.

Slide 21 - Tekstslide

Verplaatsing van een ion of glucose over een membraan van een lage concentratie naar een hoge concentratie
A
Gefaciliteerd transport
B
Osmose
C
Actief transport
D
Kan niet

Slide 22 - Quizvraag

Verplaatsing van water over een membraan van een lage osmotische waarde naar een hoge osmotische waarde
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
D
Kan niet

Slide 23 - Quizvraag

Een leerling bestudeert met zijn microscoop cellen van een ui in een druppel gedestilleerd water. Daarna wil hij intacte rode bloedcellen bestuderen. Dat mag niet in een druppel gedestilleerd water. Waarom niet?
A
Omdat cellen van een ui geen celmembraan hebben en rode bloedcellen wel.
B
Omdat rode bloedcellen in gedestilleerd water opzwellen en vervolgens knappen en cellen van een ui niet.
C
Omdat de osmotische waarde van de cellen van een ui hoger is dan die van rode bloedcellen.
D
Omdat rode bloedcellen in gedestilleerd water een te grote hoeveelheid zouten door de celmembranen naar buiten laten gaan en cellen van een ui niet.

Slide 24 - Quizvraag

Het kan aan zee voorkomen dat zoetwaterplanten worden overspoeld worden met zeewater, de turgor van de cellen van deze planten neemt af. Waardoor wordt de daling van de turgor voornamelijk veroorzaakt?

A
cellen verliezen water
B
cellen nemen water op
C
cellen geven zout af
D
cellen nemen zout op

Slide 25 - Quizvraag

Mevrouw van den Eijnde wil onderzoeken of het maken van een examenquiz de leerlingen van klas H5bi1 helpt om een hoog cijfer te halen op het biologie examen. Schrijf hiervoor een werkplan!

Slide 26 - Open vraag

In welke volgorde doe je natuurwetenschappelijk onderzoek?
Onderzoeksvraag
Hypothese
Benodigdheden
Werkwijze
Resultaten
Conclusie

Slide 27 - Sleepvraag

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de onderzoeksvraag?
A
Heeft de geur van een vlindermodel invloed op het gedrag van een mannetje?
B
Heeft de kleur van een vlindermodel invloed op het gedrag van een mannetje?
C
Heeft de vorm van een vlindermodel invloed op het gedrag van een mannetje?

Slide 29 - Quizvraag


Slide 30 - Open vraag

Stap 1: onderzoeksvraag
Wat wil je weten?

Slide 31 - Tekstslide

Stap 2: hypothese
welke uitslag verwacht je?

Slide 32 - Tekstslide

Stap 3 werkplan
- Wat heb je nodig?
- Wat ga je doen?

Let op! -Onderzoek in grote groepen (veel uitkomsten)
- 1 factor tegelijk
- proefgroep of controlegroep
- achteraf vergelijken

Slide 33 - Tekstslide

Stap 4: resultaten
Wat neem ik waar? (meten is weten!)

Slide 34 - Tekstslide

                                  conclusie
                                                              Dus.... klopte je hypothese?

Slide 35 - Tekstslide

Discussie
Moet er iets verder onderzocht worden?
Kan iets de resultaten hebben beïnvloed?

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

maak het werkblad
timer
5:00

Slide 38 - Tekstslide