2m herhaling gpw

Welche Schulfächer (schoolvakken) kennst du (auf Deutsch)?
1 / 46
volgende
Slide 1: Woordweb
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Welche Schulfächer (schoolvakken) kennst du (auf Deutsch)?

Slide 1 - Woordweb

vertaal: slim

Slide 2 - Open vraag

vertaal: de mentor

Slide 3 - Open vraag

vertaal: werken

Slide 4 - Open vraag

Wat?
Wie?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Waarheen?
Welke?
Hoeveel?
Waarvandaan?
Hoe?
Was?
Wer?
Wo?
Wann?
Warum?
Wohin?
Welche?
Wie viel (e)
Woher?
Wie?

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is de vertaling van
Er möchte?

A
Hij wilt graag
B
Hij mocht
C
Hij zou graag willen

Slide 6 - Quizvraag

möchten
A
mogen
B
willen (wens)
C
kunnen
D
moeten

Slide 7 - Quizvraag

möchten (ihr)
A
möcht
B
möchte
C
möchtet
D
möchten

Slide 8 - Quizvraag

wat betekent: möchten?
A
mogen, toestemming
B
lusten, houden van, leuk vinden
C
graag willen (wens)
D
moeten (bevel)

Slide 9 - Quizvraag

Ihr....(können)
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 10 - Quizvraag

können - du ....
A
kannst
B
könnt
C
könnst
D
kennst

Slide 11 - Quizvraag

können
A
willen (wens)
B
moeten (kan niet anders)
C
moeten (van iemand anders)
D
kunnen

Slide 12 - Quizvraag

ik kan (können)
A
ich kan
B
ich kann
C
ich könne
D
ich könnst

Slide 13 - Quizvraag

Wir (können) ..... alles.

A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 14 - Quizvraag

dürfen
A
durven
B
mogen
C
laten zien
D
komen

Slide 15 - Quizvraag

dürfen (ich)
A
darf
B
dürfe
C
darfe
D
dürf

Slide 16 - Quizvraag

Saskia....(dürfen)
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 17 - Quizvraag

dürfen
A
mogen
B
willen (wens)
C
weten
D
durven

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent dürfen?
A
wagen
B
mogen
C
aardig vinden
D
durven

Slide 19 - Quizvraag

Du... (dürfen)
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
darft

Slide 20 - Quizvraag

de betekenis van dürfen is:
A
mogen, toestemming hebben
B
durven
C
lusten
D
houden van

Slide 21 - Quizvraag

Wir....(dürfen)
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 22 - Quizvraag

mögen

A
mogen
B
durven
C
houden van
D
moeten

Slide 23 - Quizvraag

mögen (du)
A
möchst
B
magtst
C
magst
D
mögen

Slide 24 - Quizvraag

mogen + hij
A
mögen er
B
mag er
C
darf er
D
dürft er

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent "mögen"
A
durven
B
mogen
C
houden van
D
lekker vinden

Slide 26 - Quizvraag

mögen
A
lusten
B
mogen

Slide 27 - Quizvraag

mögen: er ...
A
mögt
B
mag
C
mögst
D
magt

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer komt er een extra "e" achter "ein" of "kein"?

Slide 29 - Open vraag

Er komt een extra "e" achter "ein" of "kein" als het zelfstandige naamwoord
A
mannelijk of onzijdig is
B
mannelijk of in de meervoud is
C
mannelijk of vrouwelijk is
D
vrouwelijk of in de meervoud is

Slide 30 - Quizvraag

...... Lampe (v)
A
eine
B
ein

Slide 31 - Quizvraag

.... Lehrer
A
ein
B
eine

Slide 32 - Quizvraag

... Schule
A
kein
B
keine

Slide 33 - Quizvraag

Schüler (mv)
A
kein
B
keine

Slide 34 - Quizvraag

Stift (m)
A
ein
B
eine

Slide 35 - Quizvraag

Er komt een extra "e" achter "ein" of "kein" als het zelfstandige naamwoord
A
mannelijk of onzijdig is
B
mannelijk of in de meervoud is
C
mannelijk of vrouwelijk is
D
vrouwelijk of in de meervoud is

Slide 36 - Quizvraag

vervoeg het woord "haben"

Slide 37 - Open vraag

vervoeg het woord "sein"

Slide 38 - Open vraag

wat ist het ezelsbruggetje voor de vervoeging van werkwoorden?

Slide 39 - Open vraag

hoe verdeel je esttenten?
A
e-st-t-en-t-en
B
est-te-n-te-n
C
es-t-t-en-t-en
D
ik weet het niet

Slide 40 - Quizvraag

(spielen) er ...
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 41 - Quizvraag

ihr ... (lernen)
A
lerne
B
lernst
C
lernt
D
lernen

Slide 42 - Quizvraag

Du ________ (leben)
A
leben
B
libst
C
lebenden
D
lebst

Slide 43 - Quizvraag

Was ________ (machen) ihr heute?

Slide 44 - Open vraag

sagen (zeggen) - ihr ....
A
saget
B
sagt
C
sagen
D
sage

Slide 45 - Quizvraag

wij hebben gespeeld (spielen)

Slide 46 - Open vraag