Warenar heeft in zijn woning een pot met gouden munten ontdekt die zijn grootvader daar vroeger heeft begraven. Hij raakt geobsedeerd door de angst dat zijn pot gestolen wordt. Zo leeft hij in diepe, zelfverkozen armoede. Hij koestert een grote achterdocht tegen iedereen die in zijn buurt komt. Zijn dochter Claartje is - zonder dat Warenar dat weet - zwanger van Ritsert, een losbol van een jongen. Diens oom Rijckert, Warenars buurman, wil met Claartje trouwen. Warenar vermoedt achter dit aanzoek een list om de pot met goud in handen te krijgen. Hij gaat zich steeds nerveuzer en vreemder gedragen en vestigt daardoor juist de aandacht op zichzelf. Lecker, de knecht van Rijckert, ziet Warenar de pot verbergen op een kerkhof. Leckersteelt de pot, waarmee Warenars grootste angst waarheid wordt. De diefstal wordt echter ontdekt doordat Ritsert Lecker tegen het lijf loopt met de pot onder zijn kleding. Warenar komt tot inkeer en schenkt de schat aan zijn dochter en Ritsert. Warenars obsessie is voorbij.