flexles spelling 17 & 19 maart

spelling oefenen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

spelling oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Woorden aan elkaar schrijven
In het Nederlands schrijf je woorden die één begrip vertegenwoordigen aan elkaar. Je schrijft een koppelteken (liggend streepje) als er een 'klinkerbotsing' is (de klinkers die achter elkaar staan, vormen een andere klank, bijv.:
  • e + i = ei (rente-inkomsten)
  • i + e = ie (mini-enquête)
  • e + u = eu (live-uitzending)
  • u + i = ui (niveau-indeling)
  • o + e = oe (placebo-effect)
  • o + o = oo (auto-onderdelen
  • e + e = ee (drie-eenheid)
  • a + a = aa (na-apen)
  • u + u = uu (milieu-uitgaven)

Slide 2 - Tekstslide


Wat is de juiste spelling van radio + antenne?
A
radio-antenne
B
radioantenne
C
radio'antenne
D
radio antenne

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het woord?
guerilla + organistatie
A
guerillaorganisatie
B
guerilla-organisatie
C
guerilla'organisatie
D
guerilla organisatie

Slide 4 - Quizvraag

Op dezelfde manier gebruik je een trema bij een klinkerbotsing:

  • aa – Kanaän
  • ai – cocaïne
  • ee – zeeën
  • ei – atheïst
  • eu – reünie
  • ie – Azië, conciërge
  • oe – poëzie
  • oi – egoïsme
  • oo – zoölogie
  • ui – ruïne
  • uu – vacuüm

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord is juist gespeld?
A
geölied
B
geolied

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
buiïg
B
buiig

Slide 7 - Quizvraag


Welk woord is correct geschreven?
A
officiëel
B
officieel

Slide 8 - Quizvraag

Het koppelteken gebruik je als je een deel van een woord wilt weglaten, bijv. aan- en afvoertroepen (aanvoertroepen en afvoertroepen)

Slide 9 - Tekstslide



Wat is goed gespeld?
A
korte- en lange mouwen
B
korte en lange mouwen

Slide 10 - Quizvraag



Welk woord is juist gespeld?
A
vvd-er
B
vvd'er
C
VVD-er
D
VVD'er

Slide 11 - Quizvraag

Bezits-s
Algemene regel: de -s zit vast aan de naam:
  • Piets fiets
  • Annes vriendin
Behalve als het eerste woord op een s-klank eindigt:
  • Lex' fiets
Na a, i, o, u, y
  • Otto's fiets
  • Anna's jas
Na een initiaal
  • M's fiets

Slide 12 - Tekstslide



Welke combinatie is juist gespeld?
A
Xantippes zusje
B
Xantippe's zusje

Slide 13 - Quizvraag



Welke combinatie is juist gespeld?
A
Karels natuurkundeboek
B
Karel's natuurkundeboek
C
Karels' natuurkundeboek
D
Karel's natuurkunde boek

Slide 14 - Quizvraag

Wel of geen tussen -n
Je schrijft eigenlijk altijd een -n, behalve in de volgende gevallen:

- als het eerste deel geen meervoud heeft.
- als het eerste deel een versterkende betekenis heeft (je kan dan 'heel erg' op de plaats van het eerste deel zetten).
- als het eerste deel gaat over iets waar er maar één van is.
- als het eerste deel ook een meervoud heeft op -s.
- als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling van het woord?
groente + soep
A
groentensoep
B
groentesoep
C
groenten-soep
D
groente-soep

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het woord?
reus + aardig
A
reuze-aardig
B
reuzenaardig
C
reuzeaardig
D
reuzen-aardig

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het woord?
zon + schijn
A
zonnenschijn
B
zonneschijn
C
zonnen-schijn
D
zonne-schijn

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het woord?
knarsen + tanden
A
knarsentanden
B
knarsetanden

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het woord?
aap + trots
A
apentrots
B
apetrots

Slide 20 - Quizvraag

Wel of geen tussen -s
Je schrijft een extra -s als je de extra -s ook hoort. 

Begint het tweede deel van het woord met een s-klank, dan vervang je in je hoofd het tweede deel voor een woord zonder s-klank. 

Hoor je dan een s-klank, dan schrijf je ook een S.

Vb.
bruid + suite = bruidssuite, want het is ook bruidstaart


Slide 21 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling van het woord?
aanvang + salaris
A
aanvangssalaris
B
aanvangsalaris

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het woord?
sneeuw + schuiver
A
sneeuwsschuiver
B
sneeuwschuiver

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het woord?
A
lange termijnplanning
B
lange termijnsplanning
C
langetermijnsplanning
D
langetermijnplanning

Slide 24 - Quizvraag


Hoe schrijf je jongstleden in het kort?
A
jongstl.
B
jstl
C
jl.
D
jngst.

Slide 25 - Quizvraag



Hoe schrijf je curriculum vitae in het kort?
A
c.v.
B
cv
C
cv.
D
c.v

Slide 26 - Quizvraag



Hoe kun je cv benoemen?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide