28. Thema 5- week 2 - les 6 Woorden die eindigen op -tie

Herhaling
Korte klanken
- a, e, i, o en u > bak, lek, pit, kop, mug

Lange klanken 
- aa, ee, ie, oo, uu >  kaas/slapen, streep/weten, gitaar

Tweeklanken
- ei/ij, au/ou, ui > weinig/snijden, saus/kousen, fruit 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
Korte klanken
- a, e, i, o en u > bak, lek, pit, kop, mug

Lange klanken 
- aa, ee, ie, oo, uu >  kaas/slapen, streep/weten, gitaar

Tweeklanken
- ei/ij, au/ou, ui > weinig/snijden, saus/kousen, fruit 

Slide 1 - Tekstslide

Woorden met korte klanken 
Zak - Zakken, Plek - Plekken
Volgt na een lettergreep met een korte klinker
dan verdubbelt de medeklinker achter die korte klinker

Balk - Balken, Plank - Planken
Nu is er geen korte klank aan het einde van de klankgroep

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel

Ik kan woorden met een korte of lange klank aan het einde van een klankgroep correct spellen.



Slide 3 - Tekstslide

KLINKERS EN MEDEKLINKERS

Ons alfabet bestaat uit twee soorten letters:

klinkers en medeklinkers.


Om goed te kunnen spellen is het belangrijk om te weten welke letters de klinkers en welke de medeklinkers zijn.


Slide 4 - Tekstslide

De klinkers zijn rood, de medeklinkers zijn paars.

(au & oei zijn de klinkers)

Slide 5 - Tekstslide

KORTE EN LANGE KLINKERS

EN TWEEKLANKEN


Onze taal kent korte en lange klinkers en tweeklanken.

Korte klinkers zijn: a e u o i

Lange klinkers zijn: aa ee uu oo


Tweeklanken bestaan uit twee verschillende klinkers:

ij ei ie ui ou au oe eu


Slide 6 - Tekstslide

LANGE EN KORTE KLANKEN


Wij gaan buiten spelen = lange klank (klinkt lang)

spe - len


Wij doen twee spellen = korte klank (klinkt kort)

spel -len

 

Slide 7 - Tekstslide

REGEL LANGE KLANK

aa ee uu oo

De apen eten dure noten


Lange klanken hebben pech,

we halen gewoon een letter weg.

Slide 8 - Tekstslide

REGEL KORTE KLANK

o i e a u

Domme kippen rennen het smalle bruggetje op.


Bij korte klanken zoals: a e o i u

zet ik twee medeklinkers, lekker puh!

Slide 9 - Tekstslide

REGEL TWEEKLANKEN

Hoor je aan het eind van een klankgroep een tweeklank, schrijf het woord zoals je het hoort.

luister - keuken - ruiken - kijken -

reiken - houten - pauken - zieken - koeken

Luister goed,

dan weet je hoe je het schrijven moet.

Slide 10 - Tekstslide

De a in 'hamer' klinkt als
A
een lange klinker
B
een korte klinker

Slide 11 - Quizvraag

De u in 'muggen' klinkt als
A
een lange klinker
B
een korte klinker

Slide 12 - Quizvraag

De o in 'spotten' klinkt als
A
een lange klinker
B
een korte klinker

Slide 13 - Quizvraag

De e in 'wezen' klinkt als
A
een lange klinker
B
een korte klinker

Slide 14 - Quizvraag

De a in 'bijna' klinkt als
A
een lange klinker
B
een korte klinker

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
Denk aan de regel van de tweeklank

A
scheidden
B
scheiden

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
Denk aan de regel van de tweeklank

A
spruiten
B
spruitten

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
Denk aan de regel van de tweeklank

A
leukke
B
leuke

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf een woord op met een korte klank?

Slide 19 - Open vraag

Schrijf een woord op met een O die lang klinkt als een OO

Slide 20 - Open vraag

Schrijf een woord op met een E die lang klinkt als een EE

Slide 21 - Open vraag

Schrijf een woord op met een U die lang klinkt als een UU

Slide 22 - Open vraag

st__ken (lange klinker)

Slide 23 - Open vraag

t__kken (korte klinker)

Slide 24 - Open vraag

h__kken (korte klinker)

Slide 25 - Open vraag

h__ken (lange klinker of tweeteken-klank)

Slide 26 - Open vraag

de ..........

Slide 27 - Open vraag

de ..........

Slide 28 - Open vraag

deze ..........

Slide 29 - Open vraag

het ..........

Slide 30 - Open vraag

de ..........

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Woordweb

lesdoel

Ik kan woorden die eindigen op -tie correct schrijven.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide


Slide 35 - Open vraag


A
Felicitatsie
B
Felicitatie
C
Felicitati
D
Felicitasie

Slide 36 - Quizvraag


Slide 37 - Open vraag

Wat heb jij nu geleerd?

Slide 38 - Open vraag

WOORD 1

Slide 39 - Open vraag

WOORD 2

Slide 40 - Open vraag

WOORD 3

Slide 41 - Open vraag

WOORD 4

Slide 42 - Open vraag

WOORD 5

Slide 43 - Open vraag

spelling
 Thema 5, week 2
Les 5 instructie en flitsles 5

overal 10 x plussen


Slide 44 - Tekstslide