Spelling les 8


1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen? 
  • Lesdoelen bespreken
  • Voorkennis ophalen
  •  Nakijken opdracht 32 en 33
  • Uitleg: lettergrepen, k-klank,
    trappen van vergelijking, g-klank
  • Maken opdrachten
  • Quiz
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:

* heb je alle kennis van afgelopen lessen weer paraat;
* weet je wanneer je een woord moet afbreken;
* weet je hoe je de k-klank schrijft;



Slide 3 - Tekstslide

Wat hebben we allemaal al geleerd?
  • Hoofdletters
  • Meervoud
  • Verkleinwoorden
  • Bijvoeglijke naamwoorden
en ook: 
ei/ij, au/ou, ie-klank, sisklank

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters
* Een zin begint altijd met een hoofdletter
>> 2 uitzonderingen
1. Wanneer de zin begint met een verkort woord ('t), dan:
volgende woord met een hoofdletter.
2. Wanneer de zin begint met een cijfer of teken, dan:
geen hoofdletter.

Slide 5 - Tekstslide

Daarnaast:
* Namen met een hoofdletter;
* Aardrijskundige namen met een hoofdletter;
* Officiële feestdagen met een hoofdletter
> afleidingen daarvan niet;
* Tijdschriften, radioprogramma's, restaurants, voetbalclubs, attractieparken, scholen, merken --> hoofdletter

Slide 6 - Tekstslide

Meervoud
  • Meervoud op zowel -en & -s (seconde)
  • Meervoud met een -ën (zeeën)
  • Meervoud waarbij een letter verandert (grens, laars)
  • Meervoud met 's (oma's)
  • Meervoud met verschillende uitgangen en betekenis (wortel)
  • Meervoud op -lieden/-lui (zakeman-zakenlui)
  • Afwijkende meervouden (stad-steden)
  • Meervoud met alleen enkelvoud of meervoud (wiskunde, jeans)

Slide 7 - Tekstslide

Koppelteken of trema?
Koppelteken:
1. Wanneer een samenstelling verkeerd kan worden gelezen
2. Aardrijskundige namen, na een cijfer, afkorting/symbool

Trema:
Wanneer een los woord verkeerd kan worden gelezen.

Slide 8 - Tekstslide

Verkleinwoorden
* Je kunt het horen:
bord - bordje
* Klinker verdubbeling bij a, é, o, u:
pizza - pizaatje
café - cafeetje
* i wordt ie
* y wordt vaak 'y

Slide 9 - Tekstslide

DUS:
  • Zelfstandige naamwoorden op -i  > -ie
    taxi = taxietje
    bikini = bikinietje
  • a, é, o, u: klinkerverdubbeling
    agenda = agendaatje
    café = cafeetje
    radio = radiootje
    paraplu = parapluutje

Slide 10 - Tekstslide

EN....
  • Woorden die op -y eindigen met een medeklinker ervoor schrijf je  -y'tje
    sherry'tje, baby'tje, lolly'tje
  • Woorden die op -y eindigen met een klinker ervoor (= twee klinkers), schrijf je zonder '
    playboytje, disjockeytje

Slide 11 - Tekstslide

Sisklank

* Bij : snuit, stress, zeven, enigszins, jazz, citroen, Curaçao, fascineren, logisch
* Wordt op verschillende manieren geschreven.

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Geeft een kenmerk of eigenschap aan van een zelfstandig naamwoord
 hete koffie, 
houten tafel,
grote fout,
lang haar,
rode fiets

Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
|> bijna altijd eindigt een bijvoeglijk naamwoord op -e
het mooie resultaat

|> lidwoord 'een' voor een 'het-woord'? 
dan geen -e
een mooi rulstaat (het resultaat)
een mooi huis (het huis)
een mooi boek (het boek)

Slide 14 - Tekstslide

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
  • Wanneer het bijvoeglijk naamwoord de stof aangeeft waarvan iets gemaakt is, dan eindigt het meestal op -(e)n.
  • de zijden stropdas
  • de gouden medaille
  • de houten tafel
  • de ijzeren gieter
  • Nieuwere stofnamen krijgen geen uitgang > een polyester boot, een plastic boodschappentas

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een voltooid deelwoord
  • Van een voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
  • Eindigt een voltooid deelwoord op -en, dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord ook op -en.
  • - de spullen zijn gestolen, de gestolen spullen

Slide 16 - Tekstslide


Eindigt een voltooid deelwoord op een t of d, dan heeft het bijvoeglijk naamwoord dat je ervan kunt maken, meestal de uitgang -e.

De bomen zijn geplant --> de geplante bomen
De foto's zijn vergroot --> de vergrote foto's
De helikopter is geland --> de gelande helikopter

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
* Wat?  -> Maken opdracht 32 en 33.
* Hoe? -> Voor jezelf en in stilte.
* Muziek? -> Mag met oortjes.
* Vraag? -> Steek je hand op.
* Klaar? -> differentiatieboek, blz. 107, herhaling, maken: opdracht 3, 10, 11, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20.

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg lettergrepen
ko-per
le-vens-mid-de-len
draai-en

Waarom belangrijk om te weten? > bij het afbreken van regels
afbreekteken (-)


Slide 19 - Tekstslide

FOUT
gang-en
draa-ien
grij-saard
twee-ëntwintig
mee--eter
pianoot-je
taxietje
sherry'tje
GOED
gan-gen
draai-en
grijs-aard
twee-entwintig
mee-eter
piano-tje
taxi-tje
sherry-tje

Slide 20 - Tekstslide

K-klank
kantine, camera, accordeon, jak, enquête

Je hoort een k, maar je schrijft dit op verschillende manieren.

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Maken: 
opdraht 34, 35, 36, 37 en 38 (=huiswerk), blz. 251
Klaar?
Steek je hand op. Ga alvast leren voor de toets.
Hoe?
Alleen, voor jezelf, in stilte.
Muziek mag met oortjes.

Slide 22 - Tekstslide

Nakijken opdracht 34

2. dronk-aard
3. dwin-gen
4. fles-ope-ner
5. hand-boei-en
6. ru-ine / ruï-ne
7. lol-ly-tje
8 me-de-ei-ge-naar


9 scheer-ap-pa-raat
10 tand-arts
11 lamp-je
12. tos-ti-tje

Slide 23 - Tekstslide

Nakijken opdracht 35
1. hockeyster, tennisracket
2. mannequin, trakteerde, collega's, kwarktaart
3. cliënt, akkoord, verkoopcondities
4. afkickcentrum, sportaccommodatie, Monnickendam
5. cocktail, kokosmelk

Slide 24 - Tekstslide

Nakijken opdracht 36
antiquair, directiesecretaresse, dreadlocks, elektronicazaak, helikopter, insect, cassière, quiche, cursus, oktober, picknicken, productieproces, streepjescode, verticaal, vorkheftruck.

Slide 25 - Tekstslide

au of ou?
de juiste spelling is:
A
kabeljauw
B
kabeljouw

Slide 26 - Quizvraag

Een stuk vlees dat nog niet gaar is, noem je:
A
rauw
B
rouw

Slide 27 - Quizvraag

De juiste spelling is:
A
kabauter
B
kabouter

Slide 28 - Quizvraag

Bewering:
De volgende zin is goed gespeld:
18 Procent van de kinderen speelt buiten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Kerstmis moet:
A
met een hoofdletter, want het is een officiële feestdag
B
zonder hoofdletter, want het is afgeleid van kerst
C
ik weet het niet, ik moet nog goed leren

Slide 30 - Quizvraag

's Avonds
is goed gespeld
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

vakantie's is goed gespeld
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

pyromaan of pieromaan?
A
pyromaan
B
pieromaan

Slide 33 - Quizvraag

souvenir of souvenier?
A
souvenir
B
souvenier

Slide 34 - Quizvraag

alybi of alibi?
A
alybi
B
alibi

Slide 35 - Quizvraag

massaontslagen is goed gespeld
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

bikinietje of bikini'tje?
A
bikinietje
B
bikini'tje

Slide 37 - Quizvraag

flosdraad of flossdraad?
A
flosdraad
B
flossdraad

Slide 38 - Quizvraag

cliënt of klïent?
A
cliënt
B
kliënt

Slide 39 - Quizvraag

de ..... verhuisdoos
A
karton
B
kartonnen

Slide 40 - Quizvraag

de .... emmers
A
plastic
B
plasticen

Slide 41 - Quizvraag

Lesdoelen behaald?
Aan het einde van deze twee lessen:

* heb je alle kennis van afgelopen lessen weer paraat;
* weet je hoe je lettergrepen maakt;
* weet je hoe je de k-klank schrijft.

Slide 42 - Tekstslide