a. Zullen we koffie drinken?
b. Zou ik even naar het toilet mogen?
c. Ik zal vanmiddag brood kopen.
d. Jij zou toch brood kopen?
e. Je zou eens naar de kapper moeten gaan.
f. Het zal wel moeilijk zijn.
g. Als ik rijk was, zou ik een wereldreis maken.
In al deze voorbeelden staat een vorm van zullen, maar het woord heeft in iedere zin een andere betekenis.