3h elektriciteit herhaling

ELEKTRICITEIT
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

ELEKTRICITEIT

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
  • Bespreking heel H5
  • Oefenopgaven per onderwerp
  • Zelfstudie

Slide 2 - Tekstslide

Wat heb jij geleerd over elektriciteit?

Slide 3 - Woordweb

Check
Hebben we al een lessonup-klas?

Slide 4 - Tekstslide

stroomkring
schakelschema

Slide 5 - Tekstslide

Waar wordt een spanning gemeten?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 6 - Quizvraag

Welk symbool ontbreekt er?
A
De kruising
B
De weerstand
C
De voltmeter
D
De schakeling

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat is onwaar?
A
Elektronen gaan van plus naar min.
B
De stroom is bij de pluspool even groot als bij de minpool.
C
Elektronen transporteren elektrische energie.
D
Stroom loopt alleen in een stroomkring.

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Als de lampjes en de spanningsbronnen hetzelfde zijn dan geldt het volgende:
A
De spanning en stroom die de spanningsbronnen leveren zijn hetzelfde
B
De bovenste levert een hogere spanning.
C
De onderste spanningsbron levert een hogere stroom
D
De bovenste lampjes branden feller.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide


A
Links zien we een amperemeter, rechts een voltmeter.
B
Rechts zien we een amperemeter, links een voltmeter.
C
Dit zijn allebei amperemeters.
D
Geen van de meters is correct aangesloten.

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

P = U x I 
(opgenomen vermogen)
P = vermogen in W
U = spanning in V
I = stroomsterkte in A

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide


A
Middelste weerstand: P=7,2 W
B
Middelste weerstand: P=80 W
C
Middelste weerstand: P=266,67 W
D
Alle antwoorden zijn fout.

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide


A
Als je de spanning zou verdubbelen zouden de weerstanden verdubbelen.
B
Als je de spanning zou verdubbelen zouden de weerstanden halveren.
C
Als je de spanning zou veranderen zouden de weerstanden gelijk blijven.
D
Dit is een serieschakeling.

Slide 26 - Quizvraag

Als de weerstand van een lamp 40 Ohm is, en de stroomsterkte is 0,5 A, wat is dan het vermogen? Deze berekening zul je in twee stappen moeten maken.
A
80 W
B
40 W
C
20 W
D
10 W

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Hoe groot is de stroom die gaat lopen? Bereken daarvoor eerst de vervangingsweerstand.
A
R = 0.0667 Ohm I=89,91 A
B
R= 15 Ohm I = 0,4 A
C
R = 69 Ohm I = 0,087 A
D
R= 0.014 Ohm I = 2 A

Slide 31 - Quizvraag

aan de slag
  • Ga aan de slag met een onderwerp waar je nog moeite mee hebt.
Of
  • Maak de oefentoets
Eerst 10 min in stilte. Totaal: 30 min.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide