Zinsontleden pv-ow-gez-lv-mv
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Columbus ontdekte Amerika.
Columbus ontdekte Amerika.
1 / 17
Onderdelen in deze les
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Columbus ontdekte Amerika.
Columbus ontdekte Amerika.
Slide 1 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Columbus ontdekte Amerika
Columbus ontdekte Amerika
Slide 2 - Open vraag
Wat is het gezegde in deze zin?
Columbus ontdekte Amerika.
Columbus ontdekte Amerika.
Slide 3 - Open vraag
Wat is het l.v. in deze zin?
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Slide 4 - Open vraag
Wat is het o.w. in deze zin?
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Slide 5 - Open vraag
Wat is het m.v. in deze zin?
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Slide 6 - Open vraag
Wat is het gezegde in deze zin?
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Het meisje maakte een tekening voor haar moeder.
Slide 7 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Slide 8 - Open vraag
Wat is de p.v. in deze zin?
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Slide 9 - Open vraag
Wat is het gezegde in deze zin?
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Slide 10 - Open vraag
Wat is het l.v. in deze zin?
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Slide 11 - Open vraag
Wat is het m.v. in deze zin?
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Ik heb mijn broer gisteren een harde schop gegeven.
Slide 12 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
Slide 13 - Open vraag
Wat is de p.v. in deze zin?
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het gezegde in deze zin?
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
Slide 15 - Open vraag
Wat is het l.v. in deze zin?
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
Slide 16 - Open vraag
Wat is het m.v. in deze zin?
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
In de lente heeft mijn vader een tuinhuis voor mijn moeder gebouwd.
