wat zijn werkwoorden - vervoegen in tt

Vandaag
Het is vandaag...................            De datum is ............

Morgen is het .............
Overmorgen is het ..........

Gisteren was het ................
Eergisteren was het ............
Het seizoen is  lente
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Het is vandaag...................            De datum is ............

Morgen is het .............
Overmorgen is het ..........

Gisteren was het ................
Eergisteren was het ............
Het seizoen is  lente

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
Waarom is (voor)LEZEN belangrijk?

Je ZIET woorden.
Je HOORT woorden.
Je brein ONTHOUDT de woorden.
Je LEERT de woorden.

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschrift
Elke dag leer je nieuwe woorden.
Schrijf ze in het kleine schrift.
Vertaal ze in je eigen taal.

Leer de woorden.
Doe dit ook thuis.
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Wat leer je / wat doe je ?



* Je leert wat werkwoorden zijn.
* Je leert de vormen van werkwoorden.
* Je maakt een werkblad.

Slide 4 - Tekstslide

alles wat je kunt 
doen....

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Regel bij tegenwoordige tijd
Je neemt de IK-VORM
bij JIJ en HIJ/ZIJ komt er een t


werken
ik werk
jij/hij/zij werkt
wij/jullie werken
lopen
ik loop
jij/hij/zij loopt
wij/jullie lopen
zitten
ik zit
jij/hij/zij zit
wij/jullie zitten

Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoud (werken)
Ik werk op school
Je/jij werkt op school
Werk je/jij op school?
Hij/ zij werkt op school

Slide 9 - Tekstslide

Meervoud (werken)

Wij/we werken op school
Jullie werken op school
Ze/zij werken op school

Slide 10 - Tekstslide

Enkelvoud (helpen) 
Ik help mijn moeder.
Je/jij helpt mijn moeder.
Help je/jij mijn moeder?
Hij/ zij  helpt mijn moeder. 

Slide 11 - Tekstslide

Meervoud (helpen) 
We/wij helpen mijn moeder.
Jullie helpen mijn moeder. 
Ze/zij helpen mijn moeder. 

Slide 12 - Tekstslide

Enkelvoud (snijden)
Ik snijd het vlees
Je/jij snijdt het vlees
Snijd je/jij het vlees? 
Hij/ zij snijdt het vlees

Slide 13 - Tekstslide

Meervoud (snijden)
We/wij snijden het vlees
Jullie snijden het vlees
Ze/zij snijden het vlees

Slide 14 - Tekstslide

zie volgende dia

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Peter ... zijn moeder.
A
helpen
B
help
C
helpt

Slide 17 - Quizvraag

Het kind ... in haar boek.
A
leest
B
lees
C
lezen

Slide 18 - Quizvraag

Het meisje ... op straat.
A
spelen
B
speelt
C
speel

Slide 19 - Quizvraag

De jongens ... op het schoolplein.
A
vecht
B
vechten
C
vechtt

Slide 20 - Quizvraag

Ik ... naar mijn docent.
A
luistert
B
luisteren
C
luister
D
luisterd

Slide 21 - Quizvraag

De kinderen ... op de fiets.
A
rijden
B
rijdt
C
rij
D
rijd

Slide 22 - Quizvraag

De soep ruiken lekker.
Goed
Fout

Slide 23 - Poll

De zon schijnt heerlijk.
Goed
Fout

Slide 24 - Poll

De jongen bloed aan zijn vinger.
Goed
Fout.

Slide 25 - Poll

Mariam (kijken) naar de film.

Slide 26 - Open vraag

Mijn zus (begrijpen) de opdracht niet.

Slide 27 - Open vraag

De docent (zeggen) wat de leerlingen moeten doen.

Slide 28 - Open vraag

(Drinken) jij graag koffie?

Slide 29 - Open vraag

(Glijden) jij van de glijbaan?

Slide 30 - Open vraag

Ivar (rijden) op een grote motor.

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide