Je zoekt eerst de persoonsvorm. Hoe doe je dat?
- Door de zin van tijd (tegenwoordige tijd/ verledentijd) te veranderen: tijd-proef
- Door de zin van getal te veranderen (meervoud/ enkelvoud): getal-proef
- De zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan als eerste woord te staan.
Voorbeeld:
De docent heeft het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven.
- Tijd: De docent had het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat van tijd veranderd is de persoonsvorm had = heeft
- Getal: De docenten hebben het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven. Het werkwoord dat met de meervoud mee veranderd is de persoonsvorm hebben = heeft
- Vraag: heeft de docent het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven? Heeft
De persoonsvorm onderstreep je en je zet het woord tussen strepen.
De docent | heeft | het hele jaar Nederlands aan de onderbouw gegeven.