h 6.2 Steden in de Late Middeleeuwen (brugklas)

hoofdstuk 6 
De Late Middeleeuwen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

hoofdstuk 6 
De Late Middeleeuwen

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik: de Vroege Middeleeuwen

Hoe werd er bestuurd?
A
er waren stadstaten
B
de koning had alle macht
C
met het leenstelsel
D
met het hofstelsel

Slide 2 - Quizvraag

Terugblik: de Vroege Middeleeuwen

Hoe ging het economisch?
A
mensen werkten vooral in de landbouw
B
mensen werkten vooral in de steden
C
er werd veel geld verdiend
D
de meeste mensen waren arm.

Slide 3 - Quizvraag

Terugblik: de Vroege Middeleeuwen
Er waren drie standen.
Welke hoort er niet bij?
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren
D
burgers

Slide 4 - Quizvraag

Late Middeleeuwen
(hoofdstuk 6)
Vroege Middeleeuwen
(hoofdstuk 4)
500-1000
velen leefden als horigen op het platteland
het domein was zelfvoorzienend
er was veel handel over goede wegen
1000-1500
er kwamen steeds meer steden
< wat hoort dus waar? >

Slide 5 - Sleepvraag

Waardoor kwamen in de Late Middeleeuwen (100-1500) de steden weer terug? 

(we gaan een kettingreactie van oorzaken maken die het antwoord geven op deze vraag)

Slide 6 - Tekstslide

stap 1: verbeteringen in de landbouw

Slide 7 - Tekstslide

stap 1: verbeteringen in de landbouw

- drieslagstelsel
- ontginningen
- betere werktuigen


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

stap 1: verbeteringen in de landbouw
stap 2:



Slide 15 - Tekstslide

stap 1: verbeteringen in de landbouw
stap 2: meer voedsel
stap 3: bevolkingsgroei


Slide 16 - Tekstslide

stap 1: verbeteringen in de landbouw

- drieslagstelsel
- ontginningen
- betere werktuigen


Slide 17 - Tekstslide

paragraaf 6.2 (blz. 145)
Ontginningen

De tiende en elfde eeuw vormden in heel Zuid- en West- Europa een periode van snelle bevolkingsgroei. Om al die mensen van genoeg voedsel te voorzien, waren ontginningen nodig. Bossen werden gekapt, moerassen drooggelegd. In de kustgebieden ontgonnen de boeren eerst de drogere stukken natuur achter de duinen. Daarna kwamen de moeilijkere laagveengebieden tussen Holland en Utrecht aan de beurt. De adellijke heren die zich als grondbezitter beschouwden, stimuleerden de ontginningen, want akkers en weilanden brachten meer op dan woeste natuur. De ontginners die dit zware werk aanpakten - greppels graven, bomen en struiken rooien en de grond omspitten of ploegen - hoefden vaak minder belasting te betalen.  


Slide 18 - Tekstslide

Behalve de ontginningen vonden ook andere vernieuwingen in de landbouw plaats. Voor de werktuigen werd steeds vaker ijzer gebruikt. Het eenvoudige eergetouw, dat de grond maar een beetje doorsneed, maakte plaats voor een ploeg met een ploegblad, waarmee de grond echt omgekeerd kon worden. In plaats van ossen spanden de boeren nu een paard voor de ploeg. Zij gebruikten de grond steeds intensiever en brachten ook mest op de akkers. Dat leverde meer oogst op. Zo konden zij genoeg voedsel produceren voor de groeiende bevolking


paragraaf 6.2 (blz. 146)

Slide 19 - Tekstslide

maken: paragraaf 6.2
vraag 1, 2, 3 en 5 
(werkboek blz. 145)

Slide 20 - Tekstslide