Herhaling periode 4 - 3 havo 2025

Welkom 
Herhaling periode 4 
3 havo -2025

Je hebt je rekenmachine nodig! 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 
Herhaling periode 4 
3 havo -2025

Je hebt je rekenmachine nodig! 

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- toetsstof periode 4 + datum toets 
- Leerdoelen + Quizvragen en herhaling 
- Leerdoelenblad uitdelen 
- Lesafsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Inleveren 
Deze week laatste kans voor inleveren project Rotterdam en project uit de projectweek! 

Slide 3 - Tekstslide

toetsstof p4 
Toets van periode 4  Vrijdag 13 juni tijdens de les economie 


De toets gaat over:
H6 (hele hoofdstuk)
H8 (paragraaf 8.1 en 8.2)

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 6: de markt produceert 

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen 6.1 consumentengedrag
- Je kunt uitleggen dat de vraag naar een product afhangt van de betalingsbereidheid van de consument.
- Je kunt rekenen met de vraagfunctie.
- Je kunt een vraaglijn tekenen in een grafiek.
- Je kunt uitleggen welke factoren invloed hebben op de vraag.

Slide 6 - Tekstslide

Leg in eigen woorden
uit wat de vraaglijn
weergeeft.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Prijzen dalen
Prijzen stijgen
vraag stijgt 
Vraag daalt

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

De volgende vraagfunctie is gegeven:
QV = -O,2P + 75

Hoeveel is de gevraagde hoeveelheid bij een prijs van €200?
A
25 stuks
B
35 stuks
C
45 stuks
D
55 stuks

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat gebeurd er als de prijs veranderd?
A
Dit zorgt voor een verschuiving op de vraaglijn
B
Dit zorgt voor een verschuiving van de vraaglijn

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Stel dat het inkomen van consumenten toeneemt. Wat betekent dit voor de vraaglijn.
A
De vraaglijn verschuift naar links
B
De vraaglijn verschuift naar rechts

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen 6.2 producentengedrag
 Je kunt uitleggen dat het aanbod van een product afhangt van de verkoopbereidheid van de producent.
 Je kunt rekenen met een aanbodfunctie.
 Je kunt een aanbodlijn tekenen in een grafiek.
 Je kunt uitleggen welke factoren invloed hebben op het aanbod.

Slide 17 - Tekstslide

Leg in eigen woorden
uit wat de aanbodlijn
weergeeft.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Prijzen dalen
Prijzen stijgen
aanbod stijgt 
aanbod daalt

Slide 20 - Sleepvraag

Naast de prijs zijn er nog andere
aanbodfactoren noem er één.

Slide 21 - Woordweb

Slide 22 - Tekstslide

Stel dat het arbeidskosten toenemen. Wat betekent dit voor de aanbodlijn.
A
De aanbodlijn verschuift naar links
B
De aanbodlijn verschuift naar rechts

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen 6.3 vraag en aanbod in evenwicht 

-  Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen concrete en abstracte markten.
- Je kunt de prijs en hoeveelheid berekenen als de markt in evenwicht is.
- Je kunt aflezen in een grafiek of er sprake is van een vraag- of aanbodoverschot, als de markt niet in evenwicht is.

Slide 25 - Tekstslide

Piet gaat naar de Mediamarkt en koopt een nieuwe sonos box.
Dit is een voorbeeld van...
A
Abstracte markt
B
Concrete markt

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Hoe noemen we het
punt waar vraag en aanbod
gelijk zijn?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Noem de evenwichtsprijs en de
evenwichtshoeveelheid.

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Hoofdstuk 8: wisselkoersen

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoelen 8.1 Export en import
 Je kunt voorbeelden van internationale handel noemen.
 Je kunt met voorbeelden uitleggen wat voor- en nadelen van export zijn.
 Je kunt met voorbeelden uitleggen wat voor- en nadelen van import zijn.

Slide 33 - Tekstslide

Hoe noemen we het verkopen van producten en diensten aan het buitenland
A
importeren
B
exporteren

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Noem een nadeel
van import

Slide 36 - Woordweb

Slide 37 - Tekstslide

Leerdoelen 8.2 Wisselkoersen
 Je kunt uitleggen dat je soms geld moet wisselen om in het buitenland te betalen.
 Je kunt de wisselkoers van een valuta berekenen.
 Je kunt uitleggen waarom een wisselkoers kan stijgen of dalen.
 

Slide 38 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord.

Stelling l: vreemde valuta is een geldeenheid anders dan de euro
Stelling ll: bij de directe notering druk je de vreemde valuta uit in de eigen valuta
A
Stelling l is juist
B
Stelling ll is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Geen van beide stellingen zijn juist

Slide 39 - Quizvraag

valuta en wisselkoersen
Voorbeelden van vreemde valuta/ munteenheden zijn: dollar, pond, yen, rupia, Antilliaanse gulden, rand, Kuna, kroon. 

De wisselkoers is de prijs van een munteenheid uitgedrukt in een andere munteenheid. 

De wisselkoers kun je op twee manieren noteren:
1. Bij de directe notering druk je de eigen valuta uit in vreemde valuta, bijvoorbeeld € 1 = £ 1,10.
2. Bij de indirecte notering druk je de vreemde valuta uit in eigen valuta, bijvoorbeeld £ 1 = € 0,909.

Slide 40 - Tekstslide

Op een dag heeft de Noorse kroon de volgende koers:
1 euro = 10,60886 Noorse kroon.

Bereken de koers van de euro bij de indirecte notering.

Slide 41 - Open vraag

Op een dag heeft de Noorse kroon de volgende koers:
1 euro = 10,60886 Noorse kroon (directe notering). 

Bereken de koers van de euro bij de indirecte notering. 

1 : 10,60886 = 0,0942608348

0,0942608 euro = 1 Noorse kroon

afgerond 0,09 euro = 1 Noorse kroon (indirecte notering)

Slide 42 - Tekstslide

Lesafsluiting
  •  uitdelen leerdoelenbladen 




Slide 43 - Tekstslide