Ontdek 10 interactieve werkvormen voor werkwoordspelling

Ontdek 10 interactieve werkvormen voor werkwoordspelling
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ontdek 10 interactieve werkvormen voor werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je 10 interactieve werkvormen toepassen om werkwoordspelling te oefenen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel en zorg dat de leerlingen weten wat ze aan het einde van de les kunnen.
Wat weet je al over werkwoordspelling?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Woordspin
Maak met de klas een woordspin met werkwoorden. Schrijf de infinitief in het midden en laat de leerlingen hieromheen werkwoordsvormen bedenken.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf het werkwoord in het midden van het bord. Laat leerlingen om de beurt een werkwoordsvorm bedenken en opschrijven. Benoem de spellingregels die van toepassing zijn op de vormen die genoemd worden.
Woordrijtjes
Verdeel de klas in groepjes en geef elk groepje een rijtje met werkwoorden. Laat de leerlingen de werkwoorden in de juiste vorm opschrijven.

Slide 5 - Tekstslide

Geef elk groepje een ander rijtje met werkwoorden in verschillende tijden. Zorg dat de werkwoorden die ze krijgen passen bij hun niveau. Loop rond en help waar nodig.
Dobbelen
Gebruik een dobbelsteen. Schrijf op het bord 6 verschillende werkwoorden in de infinitief. Laat de leerlingen om de beurt gooien en het werkwoord opschrijven in de juiste vorm.

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf de werkwoorden op het bord en vermeld welke spellingregels er bij horen. Zorg ervoor dat de leerlingen weten welke tijd ze moeten gebruiken.
Verhaaltjes
Vertel een kort verhaaltje waarin werkwoorden voorkomen. Laat de leerlingen de werkwoorden in de juiste vorm opschrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Zorg dat de leerlingen het verhaaltje begrijpen. Bespreek daarna welke werkwoorden erin voorkwamen en welke spellingregels daarbij horen. Laat de leerlingen de werkwoorden opschrijven.
Stappenplan
Maak met de klas een stappenplan voor het juist schrijven van werkwoorden in een bepaalde tijd.

Slide 8 - Tekstslide

Geef de leerlingen een tijd (bijvoorbeeld tegenwoordige tijd) en bespreek in de klas welke spellingregels daarbij horen. Maak samen een stappenplan wat de leerlingen kunnen gebruiken als hulpmiddel.
Memory
Maak kaartjes met werkwoorden in de infinitief en de juiste vorm. Leg de kaartjes met de werkwoorden op hun kop op tafel. Laat de leerlingen om de beurt twee kaartjes omdraaien. Als de werkwoorden bij elkaar horen, mag de leerling ze houden. Zo niet, dan moeten de kaartjes weer op hun kop gelegd worden.

Slide 9 - Tekstslide

Zorg dat er genoeg kaartjes zijn voor alle leerlingen. Benadruk dat het belangrijk is om de spellingregels goed te kennen.
Bingo
Maak bingokaarten met werkwoorden in verschillende tijden. Roep de werkwoorden om de beurt op. Als een leerling een rijtje vol heeft, mag hij of zij 'bingo' roepen.

Slide 10 - Tekstslide

Zorg dat de leerlingen de juiste spellingregels kennen voordat je begint met spelen. Geef de leerlingen de tijd om hun bingokaart te maken en te oefenen met de spellingregels.
Kruiswoordpuzzel
Maak een kruiswoordpuzzel met werkwoorden in verschillende tijden. Laat de leerlingen in groepjes de puzzel oplossen.

Slide 11 - Tekstslide

Zorg dat de leerlingen de juiste spellingregels kennen voordat je begint met de puzzel. Geef de groepjes de tijd om de puzzel op te lossen. Loop rond en help waar nodig.
Speeddate
Laat de leerlingen in tweetallen tegenover elkaar zitten. Geef elk tweetal een werkwoord in een bepaalde tijd. Laat de leerlingen om de beurt het werkwoord opschrijven in de juiste vorm. Na een paar minuten wisselen de leerlingen van werkwoord en van partner.

Slide 12 - Tekstslide

Zorg dat de leerlingen weten welke spellingregels bij de tijd horen. Laat de leerlingen elkaar feedback geven op de spelling.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 14 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.