Farma CVRM H16 uitgebreid

Farmacotherapie CVRM H16
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
FarmacotherapieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Farmacotherapie CVRM H16

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent CVRM?
A
Cars Vasculair Risico management
B
Cardio Vasculair Risico Management
C
Cardio Vaten Risico Manager
D
Cardio Vaten Regels Manager

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van CVRM?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem 4 risicofactoren die kunnen leiden tot hart- en vaatziekten
timer
1:00

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de twee termen bij het juiste plaatje
Systole bloeddruk
Diastole bloeddruk
ontspanningsfase
Samentrekkingsfase

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanaf welke waarden (in getallen uitgedrukt) spreken we van hypertensie? 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1: Bij secundaire hypertensie is de oorzaak duidelijk en bij essentiële niet.
Stelling 2: Bij hypertensie is de weerstand van de bloedvaten lager.
A
stelling 1 en 2 zijn juist
B
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
C
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
D
stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diuretica
"Plastabletten”

  • Bevorderen uitscheiding van water, natrium en chloride in de nieren
       meer urine → lager bloedvolume → lagere bloeddruk
  • Bijwerking: kaliumtekort
       kalium wordt samen met natrium uitgescheiden

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diuretica :
  • Thiazidediuretica
    : lange werkingsduur
                                               (hydrochloorthiazide, chloortalidon)
  • Lisdiuretica : snel, kort en krachtig meestal bij gestoorde nierfunctie
                                    (bumetanide, furosemide)
  • Kaliumsparende diuretica : zwakwerkende diuretica daarom
                                                                 meestal in combinatie
                                                                 (spironolacton, triamtereen)



Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe worden diuretica ook wel genoemd?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3 groepen diuretica
met voorbeeld

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Welke eigenschappen hebben nog meer invloed op de bloeddruk?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bètablokkers
  • Werken via het autonoom zenuwstelsel
    (betasympathicolytica)
  • Verlagen hartfrequentie
  • Verlagen weerstand bloedvatenstelsel
  • (metoprolol, atenolol, propranolol)
  • Worden ook gebruikt bij hartfalen, ritmestoornis en angina
      pectoris (pijn op de borst door zuurstoftekort)

 Eindigen op: (-lol)


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke letters eindigen betablokkers meestal?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RAS-remmers:
  • ACE-remmers
  • Angiotensine 2- antagonisten
  • Renine-remmers 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

RAS-remmers middelen
  • ACE-remmers (-pril) ook bij hartfalen (lisinopril, enalapril)
      Bijwerking : kriebelhoest
  • Angiotensine 2 -antagonisten (-artan) (losartan, valsartan)

  • Renineremmers (aliskiren)

Ace-remmers 1e keus maar kan soms niet ivm bijwerking


 


Slide 19 - Tekstslide

Interactie met kaliumsparende diuretica omdat er een te hoog kaliumgehalte in het bloed ontstaat
Interactie met diureticum : wanneer je een RAS-remmer aan een diureticum toevoegt. 3 dagen insluipen ivm sterke bloeddrukdaling
Ace-remmers werken met name in op:
A
de bloedvaten
B
de nieren
C
het hart
D
het sympatisch zenuwstelsel

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Angiotensine 2-antagonisten blokkeren de werking van angiotensine-2. Ze hebben dezelfde werking als:
A
calciumantagonisten
B
nitraten
C
Ace-remmers
D
Beta-blokkers

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk geneesmiddel is de ACE-remmer?
A
chlooralidon
B
enalapril
C
amiloride
D
hydrochloorthiazide

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke groep behoort Candersartan?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoor waarbij?
betablokkers
ACE remmers
verlagen hartfrequentie
kriebelhoest
-lol
werking via autonoom
zenuwstelsel
eindigt meestal op
-pril
werking op de nieren

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Calciumantagonisten
  • Daling weerstand in bloedvaten → bloeddruk daalt
  • Ook gebruikt bij angina pectoris
  • (amlodipine, nifedipine)


eindigt op: (-dipine


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke groep behoort amlodipine?
A
Diuretica
B
Bètablokkers
C
RAS-remmers
D
Calciumantagonisten

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Calciumantagonisten worden behalve bij hypertensie ook gebruikt bij?
A
Oedeem
B
urineretentie
C
decompensatio cordis
D
angina pectoris

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een Patient krijgt al jaren enalapril, daar komt nu voor de eerste keer hydrochloorthiazide bij. Wat moet je adviseren over deze combinatie?
A
Naar de huisarts
B
Deze combinatie geeft geen problemen
C
2 tot 3 dagen stoppen met de enalapril
D
dosering van hydrochloorthiazide langzaam opbouwen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diuretica
betablokkers
Ras-remmers
hydrochloor-
thiazide
metoprolol
lisinopril
Werkt op autonome zenuwstelsel. Minder weerstand 
Bevordert
uitscheiding van vocht. Hierdoor minder bloedvolume.
Werken op de nieren, hierdoor daalt de bloeddruk

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Overige antihypertensiva
  • Methyldopa tijdens de zwangerschap
  • Ze worden in verband met de centrale bijwerkingen ( onder meer sedatie ) liever niet meer gebruikt

 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen:
1. Tot welke groep behoort en wat is het werkingsmechanisme:​

     metoprolol
     hydrochloorthiazide
     amlodipine​
     lisinopril
2. Welk antihypertensivum kan tijdens de zwangerschap gebruikt worden?​
3. Noem een bekende bijwerking van ACE-remmers.​
4. Wat moet je doen als iemand zich meldt aan de balie met deze bijwerking?​
5. Zoek op de kennisbank op welke interactie je hebt wanneer je iemand lisinopril          voorgeschreven krijgt maar ook al hydrochloorthiazide gebruikt 







Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Na de les:
-weet je wat cholesterol is en wat de functie is
-weet je wat LDL en HDL betekent  
-Weet je de waarden van een te hoog cholesterol
-Weet je wat het risico is van een te hoog cholesterol
-Weet je de verschillende groepen antilipemica en weet je van elke groep 1 tot 2 geneesmiddelen te benoemen
-Weet je de werking van elke groep
-Weet je de belangrijkste bijwerkingen
-Weet je het belang van therapietrouw te benoemen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stelling I: LDL-cholesterol is goed, HDL-cholesterol is slecht
Stelling II: de normaalwaarde voor het totaal-cholesterol is < 5
mmol/l

A
Stelling I is onjuist, stelling II is juist
B
Beide stellingen zijn juist
C
Beide stellingen zijn onjuist
D
Stelling I is juist, stelling II onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling I: LDL-cholesterol is goed, HDL-cholesterol is slecht
Stelling II: de normaalwaarde voor het LDL-cholesterol is < 5
mmol/l

A
Stelling I is onjuist, stelling II is juist
B
Beide stellingen zijn juist
C
Beide stellingen zijn onjuist
D
Stelling I is juist, stelling II onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke antilipemica ken je?

Slide 35 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Cholesterol
Gestoorde vetstofwisseling: aderverkalking

 





Te hoog “slecht” cholesterolgehalte is risicofactor voor hart- en vaatziekten

Hypercholesterolemie

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Cholesterol = slecht?
Voor celstofwisseling zijn koolhydraten, eiwitten en vetten nodig.

Vet (lipiden) uit voedsel wordt afgebroken tot triglyceriden (vetzuren) en cholesterol.

- Triglyceriden zorgen voor energie voor het lichaam (opslag van energie en
   energiestofwisseling in de cel)
- Cholesterol is een bouwstof voor de celwand en een grondstof voor hormonen


Cholesterol zoals hierboven genoemd is dus niet “slecht”


Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zegt men dan steeds dat cholesterol slecht is?
Cholesterol wordt getransporteerd door lipoproteïnen (eiwitachtige verbinding)

Hiervan zijn 2 soorten:
HDL: high density lipoproteine: vervoert cholesterol van het bloed naar de lever
LDL: low density lipoproteine: vervoert cholesterol van de lever naar de organen.

Als er veel LDL aanwezig is kan het teveel aan cholesterol zich ophopen in de bloedvaten: artherosclerose



Wanneer je praat over “cholesterol” bedoel je dus eigenlijk de lipoproteïnen die het cholesterol vervoeren in het bloed

LDL cholesterol is verantwoordelijk voor atherosclerose

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HDL: goed cholesterol: verlaagt de kans op hartaanval  (HERO)
LDL: slecht cholesterol: vehoogt de kans op hartaanval (LOSER)

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cholesterolgehalte
Normaal: totaal cholesterol < 5 mmol/l

Gehalte < 6,4 mmol/l -> eerst alleen voedingsadvies

Gehalte 6,5 – 8 mmol/l -> voedingsadvies + geneesmiddelen


Bij heel hoog risico op HVZ moet LDL < 1,8 mmol/l
Bij hoog risico op HVZ moet LDL<2,5 mmol/l
Bij matig/laag risico op HVZ LDL<3 mmol/l

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Therapietrouw!! Waarom is dit zo’n probleem voor patiënten die cholesterolverlagers moeten slikken?

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cholesterolsyntheseremmers ( statines )
Remmen aanmaak cholesterol in lichaam

Voorbeelden: simvastatine, pravastatine, rosuvastatine 
Bijwerkingen: kans op ernstige spierpijn

Wisselwerking met:
- Antibiotica (claritromycine), antimycotica (itraconazol)
- Grapefruitsap -> statinespiegel kan stijgen



 

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een aantal
cholesterolsyntheseremmers

Slide 44 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bekende bijwerking die specifiek voor statines geldt?
A
Kaliumtekort
B
Calciumtekort
C
Kriebelhoest
D
Spierpijn

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Cholesterolopnameremmers
Remt opname van cholesterol uit darm
(vestigt zich in de dunne darm en remt de opname)  

Voorbeeld: ezetimib

Vaak gecombineerd met statine: zowel opname als aanmaak van cholesterol wordt zo geremd

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

interactie met antibiotica
spierklachten
IA met grapfruitsap
remt aanmaak cholesterol
remt opname van cholesterol uit darm
wordt meestal gecombineerd met cholesterol-syntheseremmer

Slide 47 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Galzuurbindende harsen
Cholesterol wordt afgebroken tot galzuren > harsen in de darm binden deze galzuren > zo kan er uit de galzuren geen nieuw cholesterol gemaakt meer worden


- Veel bijwerkingen en wisselwerkingen met andere geneesmiddelen
- 1-2 maal daags een zakje poeder oplossen in water
- Smaakt vies

Voorbeeld: Colestyramine (Questran®)

Slide 48 - Tekstslide

Binden vitamine K, anticonceptie, schildklierhormonen. plastabletten, digoxine (colestyramine ten minste 4 uur na deze middelen)
Noem een paar eigenschappen van harsen:

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Overige antilipaemica
Fibraten : bij hypertriglyceridemie → verhoogde kans op hart-en vaatziekten
- stimuleren de lever om de afbraak van trigliceriden te bevorderen

Voorbeeld: gemfibrozil

Vetten uit voedsel worden afgebroken tot triglyceriden en cholesterol. Naast hypercholesterolemie bestaat hypertriglyceridemie dus ook.



Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de werking van fibraten?

Slide 51 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn 4 groepen antilipemica:
  1. cholesterolsyntheseremmers: 
  2. cholesterolopnameremmers:
  3. galzuurbindende harsen:
  4. fibraten: 

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afleverinformatie
Behandeling van risicofactoren voor HVZ is een uitdaging

Patiënt heeft geen klachten van een te hoge bloeddruk of te hoog cholesterol

De behandeling is vaak levenslang

60% van de patiënten stopt binnen 1 jaar met middel(en)

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Therapietrouw! 
Jouw rol is belangrijk!
Vooral bij EU -> neem de tijd  wat ga je vertellen?
Doel medicatie (weet patiënt wat de risico’s zijn van hoge bloeddruk of cholesterol?)
Bijwerkingen (antilipemica: maagdarmklachten verdwijnen vaak na enige tijd)
Effect (patiënt merkt er niks van… maar dat betekent niet dat het niet werkt!)
Gebruiksadvies (bijv. simvastatine 1dd voor de nacht, leg doosje op nachtkastje)
Benoem duidelijk dat het geen “kuurtje” is

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat vertel je een patiënt
bij de eerste uitgifte?

Slide 55 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies