Atrecht was een belangrijke regionale markt. Voedseloverschotten en de geproduceerde lakens werden op deze markt verhandeld.
Al in de twaalfde eeuw waren Atrechtse ambachtslieden, die werkten met kostbare stoffen, kleermakers, munters en lakenscheerders in gilden georganiseerd. Deze beroepsorganisaties hadden een sterke religieuze en sociale inslag:
- controle op kwaliteit produkten
- opleiden leerlingen
- prijs en kwaliteitsafspraken vastleggen
- zorg voor onderlinge leden van het gilde in geval van ziekte of overlijden
Zo zorgden ook de gilden voor het bonum commune, want ze bevorderden nijverheid en handel, en daarmee de welvaart van de stad.