3.2 en 3.3 Hofstelsel en feodalisme

Leerdoelen tijdvak 3
Je kunt uitleggen:
  • wat het hofstelsel inhoudt 
  • wat het feodale stelsel inhoudt 
  • hoe het christendom en de islam zich verspreidden door Europa 

Je leert:
  • hoe je moet werken met bronnen
  • hoe je de Kenmerkende Aspecten moet toepassen 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen tijdvak 3
Je kunt uitleggen:
  • wat het hofstelsel inhoudt 
  • wat het feodale stelsel inhoudt 
  • hoe het christendom en de islam zich verspreidden door Europa 

Je leert:
  • hoe je moet werken met bronnen
  • hoe je de Kenmerkende Aspecten moet toepassen 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

De vernietiging van een Rijk door Thomas Cole (1801-1841) 




Slide 3 - Tekstslide


Het West-Romeinse Rijk valt
476




De Amerikaanse schilder Thomas Cole maakte tussen 1833-1836 een serie schilderijen over een niet-bestaand rijk, dat erg lijkt op het Romeinse Rijk (maar het niet is!).
Dit schilderij is het vierde deel van de serie heet Destruction, en lijkt op de inval van Rome door de Vandalen. 
Een dreigende lucht met donkere wolken.
Een gebroken schild
Van een standbeeld ontbreekt het hoofd
Een vrouw wordt in het water gegooid
Een noodbrug die op instorten staat
Een vernielde brug.
Een paleis staat in brand: je ziet de vlammen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

De Middeleeuwen 
Tijdvak 3 en 4 staan ook wel bekend als de Middeleeuwen, omdat
  • Deze periode tussen twee perioden invalt: Het Romeinse Rijk en de Renaissance (tijdvak 5) 
  • De term is rond 1600 bedacht om de overgang naar hun 'nieuwe, mooie en beschaafde' periode te karakteriseren. 
  • Tijdvak 3: De Vroege Middeleeuwen (500-1000)
  • Tijdvak 4: De Late Middeleeuwen (1000-1500)
  • De vraag is: was deze periode zo 'barbaars' en onbelangrijk als later werd gedacht? 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht (20 min.)
De klas wordt in drieën verdeeld: links, midden en rechts. 
  1. Links: brengt in tweetallen in kaart wat de economische situatie (wat zijn de middelen van bestaan) en de sociale situatie (hoe zijn de verhoudingen in de bevolking) in de Vroege Middeleeuwen
  2. Midden: brengt in tweetallen in kaart wat de politieke situatie (hoe was de macht verdeeld) in de Vroege Middeleeuwen
  3. Rechts: brengt in tweetallen in kaart wat de culturele situatie (wat waren de gewoonten, gebruiken en geloven van mensen) in de Vroege Middeleeuwen
  • Hiervoor gebruiken jullie respectievelijk paragraaf 3.2 (hofstelsel en horigheid), 3.3 (het feodale stelsel) en 3.4 (christendom in Europa) 
timer
4:00

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je:
  • uitleggen hoe in West-Europa een landbouwsamenleving in plaats kwam van de landbouwstedelijke samenleving en
  • uitleggen wat de horigheid inhoudt

Slide 8 - Tekstslide

Belangrijk gevolg van de dalende landbouwproductie door de invallen van de Germanen in het Romeinse Rijk?
A
geen voedsel meer voor de steden
B
werkloosheid
C
stijgende prijzen

Slide 9 - Quizvraag

Romeinse steden in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
bleven in de middeleeuwen in oorspronkelijke staat functioneren
B
werden flink kleiner
C
werden vervangen door Middeleeuwse steden

Slide 10 - Quizvraag

De geldeconomie in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
werd gedomineerd door goud
B
was gebaseerd op waardepapieren
C
was een stuk minder, er was voornamelijk ruilhandel
D
was verdwenen

Slide 11 - Quizvraag

De infrastructuur in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
functioneerde goed
B
werd uitgebreid
C
werd verwaarloosd

Slide 12 - Quizvraag

De veiligheid om te reizen in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
was niet te vertrouwen en viel grotendeels weg
B
was goed georganiseerd
C
was gegarandeerd

Slide 13 - Quizvraag

De handel in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
bloeide als nooit tevoren
B
werd gekenmerkt door stagnatie
C
speelde geen rol
D
verminderde sterk

Slide 14 - Quizvraag

Waardoor viel de landbouwstedelijke samenleving weg na de val van het Romeinse rijk? Primaire oorzaak
A
Er was geen bescherming meer, handel werd onveilig
B
De steden werden vernield
C
Er was geen geld meer waar mee gehandeld kon worden
D
De wegen werden niet meer onderhouden

Slide 15 - Quizvraag

Belangrijkste middel van bestaan in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
handel
B
landbouw
C
nijverheid

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Horigheid
Aan het eind van het RR mochten boeren hun land niet meer verlaten
  • Met de val van het Romeinse Rijk nam onveiligheid toe, dus ...
  • Boeren krijgen bescherming bij de grootgrondbezitters. 
  • In ruil gingen zij erfelijke verplichtingen aan. Hierdoor ontstonden nieuwe groepen:
  • Horigen: boeren gebonden aan het land
  • Lage en hoge adel met erfelijke voorrechten. 
 

Slide 18 - Tekstslide

Hofstelsel

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Hofstelsel met vroonland - dit is het land van de heer waarop gewerkt moet worden
 en hoevenland - het land dat de horige zelf bewerkt en waarvan hij een deel van de oogst moet afstaan.

Slide 21 - Tekstslide

Hofstelsel/domeinstelsel
Boeren leefden in een dorp op het land van de heer. Dit heette een domein
  • Zonder toestemming mocht men het domein niet verlaten
  • Het land was van de heer. Boeren 'huurden' dit slechts
  • Zij betaalden hun belasting in natura 
  • Ook moesten zij onbetaalde arbeid verrichten: herendiensten
  • Kenmerkend voor het domein was dat zij zelfvoorzienend (autarkisch) waren. 

Slide 22 - Tekstslide

Schema over het hofstelsel

Slide 23 - Tekstslide

Hofstelsel 
Het hofstelsel is dus een economisch en sociaal systeem

Slide 24 - Tekstslide

Maken paragraaf 3.2
Voor iedereen: 1, 2, 3, 7, 9 t/m 11

Verdiepende opdrachten: 13, 14, 15 

Slide 25 - Tekstslide

Theorie
Domein: landgoed van de heer of klooster waaraan horigen zijn gebonden. 
Vroonland: Deel van het domein waar de heer woont.
Hofstelsel: Systeem waarbij ene deel van domein door de heer wordt gebruikt en het andere wordt geleend aan horige boeren.

Slide 26 - Tekstslide

3.3 Het feodale stelsel

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je:
  • uitleggen welke politieke problemen volgden op de val van het West-Romeinse Rijk
  • uitleggen wat het Leenstelsel/feodalisme inhoudt en

Slide 28 - Tekstslide

Hoe ga je na het einde van het West-Romeinse Rijk je koninkrijk besturen?
l

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Feodalisme
  • Karel de Grote stelde het leenstelsel in
  • De leenheer (=koning) leent gebieden uit aan leenmannen (=graven, hertogen, de adel). 
  • De leenman legt een eed af bij de koning
  • Leenmannen voeren in hun gebied het bestuur, spraken recht en verdedigen dit gebied. 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Nadelen van feodalisme 
  • Leenmannen zagen hun grond steeds meer als erfelijk, 
  • verhouding koning - leenman werd steeds minder persoonlijk
  • Leenstelsel 'slechts' gebaseerd op trouw

Slide 33 - Tekstslide

Dus hoe was in de Middeleeuwen de macht verdeeld? 

De Middeleeuwse samenleving was een standensamenleving. Een stand = een groep met een vaste sociale positie. 

  • Eerste stand: de Geestelijken, de mensen die in dienst zijn van de kerk. (bidden)
  • Tweede stand: Edelen: de koning, leenmannen en sommige ridders. Besturen, rechtspreken en verdedigen van het gebied. (vechten)
  • Derde stand: de rest van de bevolking: vooral boeren, zij zorgen voor het voedsel. (werken)

Slide 34 - Tekstslide

Feodale Stelsel
Het feodale stelsel is dus een politiek systeem, want het heeft betrekking op het bestuur van een rijk

Slide 35 - Tekstslide

Opdrachten
1. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen het hofstelsel en feodalisme?
2. Welke factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van het feodalisme? Schrijf ze op in chronologische volgorde
3. Waardoor was het feodalisme een succes voor de Frankische vorsten?
4. Hoe werkt het feodaal stelsel? Maak er een tekening van in je schrift. 
5. Maak paragraaf 3.3 (blz. 31) opdr. 13 + 14

Slide 36 - Tekstslide