Thema 4 basisstof 4

1 / 37
volgende
Slide 1: Video
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

De evolutietheorie
Havo 4
Thema 4
Paragraaf 4

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
  • Presentatie groepje: prokaryoten - virussen
  • Binaire naamgeving van soorten
  • Evolutie: feiten of fabels
  • Ontstaanstheorieën en evolutietheorieën 
  • De darwinistisch evolutietheorie
  • Zelf werken

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Binaire naamgeving
Geslachtsnaam + soortsaanduiding (+ ontdekker)

2 soorten madeliefjes:
Bellis perennis L.
Bellis azorica L.

uit hetzelfde geslacht
uit de familie van de composieten
Carolus Linnaeus

Slide 5 - Tekstslide

welke mezen zijn het meest aan elkaar verwant? 

Slide 6 - Tekstslide

Feit of fabel:
De mens stamt af van de mensaap
A
Feit
B
Fabel

Slide 7 - Quizvraag

1 van de grote misvatting
We stammen niet af van de aap, maar we hebben een gemeenschappelijke voorouder met de moderne aap.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Feit of fabel:
Zonder verschillende allelen was evolutie niet mogelijk
A
Feit
B
Fabel

Slide 10 - Quizvraag

Feit of fabel:
Er zijn vijf rijken: dieren, planten, schimmels, bacteriën en virussen
A
Feit
B
Fabel

Slide 11 - Quizvraag

Feit of fabel:
Slangen hebben benen
A
Feit
B
Fabel

Slide 12 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens is klaar met evolueren
A
Feit
B
Fabel

Slide 13 - Quizvraag

Evolutie

Slide 14 - Woordweb

Waarbij behoren organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen?
A
dezelfde soort
B
dezelfde stam
C
alleen hetzelfde ras
D
Hetzelfde rijk

Slide 15 - Quizvraag

Ontstaanstheorie
(tegenhanger) 

Creationisme:
  • de aarde en organismen zijn geschapen
  • sommige organen te ingewikkeld om  door evolutie te zijn ontstaan --> intelligente schepper

Slide 16 - Tekstslide

Evolutietheorieën

=  Gaan over het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten 

Lamarck (1744-1829):
eigenschappen veranderen tijdens leven individu veranderde eigenschap wordt doorgegeven   FOUT
Darwin (1809-1882):
On the origin of species (1859) --> evolutietheorie

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Neodarwinistische evolutietheorie  

= Evolutietheorie (Darwin) gecombineerd met de  kennis over erfelijkheid

DNA voor het eerst ontdekt in 1871 en de structuur pas ontdekt in 1953

Slide 19 - Tekstslide

Hoe komt een grote variatie in genotype binnen een soort tot stand?
A
Mutatie
B
Door verandering in het fenotype
C
Recombinatie (voortplanting)

Slide 20 - Quizvraag

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 

  1.  Diversiteit in genotype, door mutaties en recombinatie 
  2. Natuurlijke selectie / survival of the fittest:  Individuen met de gunstigste eigenschappen hebben grootste overlevingskans en  planten zich voort 
  3. Soortvorming door reproductieve isolatie: paragraaf 4.7


Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld van evolutie

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld van evolutie

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld van evolutie

Slide 24 - Tekstslide

Het veranderen van een soort
  • Niet alle individuen van dezelfde soort zijn gelijk (genetische variatie).
  • Die het beste passen in de omstandigheden en in het gebied hebben op dat moment meer overlevingskans.
  • Ook meer kans op voortplanting, dus om dit door te geven aan nakomelingen.
  • Na vele jaren zie je deze variant van de soort (bijna) alleen nog maar en zijn andere varianten (bijna) verdwenen).

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Evolutie laatste tijd?
Bijvoorbeeld de berkenspanner. Berkenbomen zijn wit, maar in vervuilde omgevingen worden de stammen zwart.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Darwin had het over 'survival of the fittest'
Waar staat 'fittest' voor bij evolutie?
A
Dat je het best bent aangepast aan je omgeving
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 30 - Quizvraag

Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is waar?
A
Dat soort heeft een grotere overlevingskans
B
Dit is een probleem bij verandering in de milieuomstandigheden

Slide 31 - Quizvraag

Evolutie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen

Slide 32 - Quizvraag

Door evolutie
A
Past een populatie zich op de lange termijn aan op het milieu
B
Kan een individu zich direct aanpassen aan het milieu

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 35 - Quizvraag

Wat is een voordeel van 6 vingers?

Slide 36 - Woordweb

Aan de slag!
Lees basisstof 3, maak 26 en 28
Lees basisstof 4, maak 39 

Slide 37 - Tekstslide