TopTaal A0A1 2 november



woorden 7.3
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les



woorden 7.3

Slide 1 - Tekstslide

Waar ..................... ik .....................?
A
af, reken
B
af kan rekenen
C
wilt, afrekenen
D
kan, afrekenen

Slide 2 - Quizvraag

Drie halen en twee betalen. Dat is een mooie ........................!
A
ergens
B
aanbieding
C
merk
D
verder

Slide 3 - Quizvraag

Danielle koopt altijd shampoo van een bekend .....................
A
merk
B
kassa
C
meelopen
D
toevallig

Slide 4 - Quizvraag

Als jullie niet weten waar de paracetamol ligt, moet je het aan de .................... vragen.
A
verkoopster
B
advies
C
afspraak
D
praktijk

Slide 5 - Quizvraag

Waar is de hond? Ik zie hem ..................
A
iedereen
B
ons
C
nergens
D
advies

Slide 6 - Quizvraag

Zoekt u de shampoo? Dat ligt tegenover de ........................
A
ergens
B
make-up
C
bedenken
D
pas

Slide 7 - Quizvraag

We willen betalen, en we lopen naar de .......................
A
meer
B
mogelijk
C
kassa
D
morgen

Slide 8 - Quizvraag

........................... moet je wachten op een bus?
A
Hoelang
B
Wat
C
Wie
D
Nergens

Slide 9 - Quizvraag

Een baby heeft ongeveer 6 keer per dag een schone .................... nodig.
A
tandpasta
B
luier
C
parfum
D
deodorant

Slide 10 - Quizvraag

Als je hooikoorts hebt moet je ................... gebruiken.
A
pleisters
B
shampoo
C
zeep
D
neusdruppels

Slide 11 - Quizvraag

Bij wie .................. ik een afspraak .....................?
A
aan, vragen
B
willen, vragen
C
moet, aanvragen
D
aanvragen, moeten

Slide 12 - Quizvraag



Inversie

Slide 13 - Tekstslide

Je krijgt inversie als de zin begint met:

Een bepaling van tijd
Morgen ga ik naar de dokter.

Bepaling van plaats
Daar ligt de kerktoren van Goes

Ander zinsdeel dat informatie of een reden geeft.
Druipend van de regen komt ze binnen.
Vanwege de regen gaat het festival niet door.


Slide 14 - Tekstslide

Zet deze zin om naar een zin mét inversie:


De kinderen gaan met de fiets naar school

Slide 15 - Tekstslide

Zet deze zin om naar een zin mét inversie:

Je kan weer lopen door middel van een kleine operatie

Slide 16 - Tekstslide

Zet deze zin om naar een zin mét inversie:

De bossen krijgen mooie herfstkleuren op de Veluwe.

Slide 17 - Tekstslide

Zet deze zin om naar een zin mét inversie:


Patrick en Helena gaan daar altijd op vakantie.

Slide 18 - Tekstslide

Zet deze zin om naar een zin mét inversie:


Iedereen blijft binnen vanwege het koude weer.

Slide 19 - Tekstslide

Zet deze zin om naar een zin mét inversie:

Mijn ouders gaan het liefst op vakantie naar de zon

Slide 20 - Tekstslide