Proeftoets T3 - 2V

Proeftoets T3 - 2V
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Proeftoets T3 - 2V

Slide 1 - Tekstslide

Welk leesteken moet je toevoegen?

De inbrekers sloegen op de vlucht ( ) omdat het alarm afging.
A
punt
B
komma
C
vraagteken
D
dubbele punt

Slide 2 - Quizvraag

Welk leesteken moet je toevoegen?

Mark wilde niet vertellen wat hij had gezien ( )
hij vond het te spannend.
A
punt
B
komma
C
vraagteken
D
dubbele punt

Slide 3 - Quizvraag

Welk leesteken moet je toevoegen?

Ze zoeken nog een krantenbezorger ( )
Is dat misschien iets voor jou?
A
punt
B
komma
C
vraagteken
D
dubbele punt

Slide 4 - Quizvraag

In welke zin zijn de leestekens correct gebruikt?
A
‘Het milieu krijgt steeds meer aandacht in de pers’: zei Mark, ‘En dat vind ik terecht.’
B
‘Het milieu krijgt steeds meer aandacht in de pers’, zei Mark: ‘en dat vind ik terecht’.
C
‘Het milieu krijgt steeds meer aandacht in de pers,’ zei Mark, ‘En dat vind ik terecht.’
D
‘Het milieu krijgt steeds meer aandacht in de pers,’ zei Mark, ‘en dat vind ik terecht.’

Slide 5 - Quizvraag

Schrijf aan elkaar en plaats zo nodig een of meer koppeltekens.

VVD leden bijeenkomst

Slide 6 - Open vraag

Schrijf aan elkaar en plaats zo nodig een of meer koppeltekens.

auto accessoires

Slide 7 - Open vraag

Schrijf aan elkaar en plaats zo nodig een of meer koppeltekens.

non fictie

Slide 8 - Open vraag

Schrijf aan elkaar en plaats zo nodig een of meer koppeltekens.

oud collega

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een of meer weglatingsstreepjes.

groen achtig of blauw achtig

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een of meer weglatingsstreepjes.

school belangen en leerling belangen

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een of meer weglatingsstreepjes.

rode potloden en blauwe potloden

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een of meer weglatingsstreepjes.

hoge rekeningen en lage rekeningen

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een of meer weglatingsstreepjes.

varkens vlees en rund vlees

Slide 14 - Open vraag

Maak samenstellingen. Plaats zo nodig e of en.

banaan + schil

Slide 15 - Open vraag

Maak samenstellingen. Plaats zo nodig e of en.

boer + bedrijf

Slide 16 - Open vraag

Maak samenstellingen. Plaats zo nodig e of en.

maan + schijn

Slide 17 - Open vraag

Maak samenstellingen. Plaats zo nodig een s.

dorp + straat

Slide 18 - Open vraag

Maak samenstellingen. Plaats zo nodig een s.

vak + bond

Slide 19 - Open vraag

Maak samenstellingen. Plaats zo nodig een s.

staat + geheim

Slide 20 - Open vraag

Schrijf waar nodig de woorden aan elkaar.

chocolade glazuur

Slide 21 - Open vraag

Schrijf waar nodig de woorden aan elkaar.

hete lucht oven

Slide 22 - Open vraag

Schrijf waar nodig de woorden aan elkaar.

enorm vrolijk

Slide 23 - Open vraag

Schrijf waar nodig de woorden aan elkaar.

goed koop timmer werk

Slide 24 - Open vraag

Wat is het groot geschreven woord?

Ik wil DIE nieuwe games graag voor mijn verjaardag.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het groot geschreven woord?

Als HET donker is, gaan de kippen hun hok in.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het groot geschreven woord?

NIEMAND komt graag vroeg zijn bed uit.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het groot geschreven woord?

Ik weet niet WELKE vraag ik moet maken.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het groot geschreven woord?

WAT is het antwoord op die moeilijke vraag?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het groot geschreven woord?

IEDERE leerling kijkt uit naar de zomervakantie.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Met welk betrekkelijk voornaamwoord verwijs je naar 'het'-woorden?

Slide 31 - Open vraag

Vul de juiste (verwijs)woorden in. Voeg zo nodig een voorzetsel toe.

Dit zijn de criminelen ....... zijn veroordeeld.

Slide 32 - Open vraag

Vul de juiste (verwijs)woorden in. Voeg zo nodig een voorzetsel toe.

Het huis ...... ik wilde huren, is helaas niet meer beschikbaar.

Slide 33 - Open vraag

Vul de juiste (verwijs)woorden in. Voeg zo nodig een voorzetsel toe.

Heb je iets onthouden van ..... ik heb uitgelegd?

Slide 34 - Open vraag

Vul de juiste (verwijs)woorden in. Voeg zo nodig een voorzetsel toe.

Dit is de oma ..... ik een mooi cadeau heb gekregen.

Slide 35 - Open vraag

Vul de juiste (verwijs)woorden in. Voeg zo nodig een voorzetsel toe.

Zie je de loopgraven ....... zoveel soldaten zijn gesneuveld?

Slide 36 - Open vraag

Hoe noem je beeldspraak waarbij iets wat niet menselijk is, menselijke eigenschappen krijgt?
A
metafoor
B
object
C
beeld
D
personificatie

Slide 37 - Quizvraag

Hoe ging het?
Ik ben er klaar voor
Ik moet nog even iets nakijken.
Dat wordt flink buffelen.
Huh ik dacht dat we een toets voor Duits hadden...

Slide 38 - Poll