Les 3

Les 3
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen
Lezen § 3 onbekende woorden
Spelling § 3 leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel:
Je leert de betekenis van een onbekend woord vinden.
Je leert over hoofdzaken en hoofdgedachte.

Slide 3 - Tekstslide

Welke woordraadstrategieën
ken je?

Slide 4 - Woordweb

SYNONIEM

Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een of meer andere woorden.

Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.


Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.

Slide 5 - Tekstslide

Bedenk zelf een synoniem

Slide 6 - Open vraag

OMSCHRIJVING

Een omschrijving is een woord of zijn woorden waarmee verteld wordt wat iets is.


Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit afgeleid worden.



Slide 7 - Tekstslide

Bedenk een woord en geef een omschrijving.

Slide 8 - Open vraag

VOORBEELD

Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.

Door een voorbeeld in een tekst weet je meteen wat de schrijver bedoeld.


Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.



Slide 9 - Tekstslide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:

bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.


Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.



Slide 10 - Tekstslide

Bedenk een woord en er een aantal voorbeelden bij. Zet dit in een goedlopende zin.

Slide 11 - Open vraag

TEGENSTELLING

Tegenstelling zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.


Woorden als maar, echter, toch en daarentegen geven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.


Slide 12 - Tekstslide

Bedenk een woord en maak een goedlopende zin. Zorg ervoor dat de betekenis a.d.h.v. de tegenstelling duidelijk wordt.

Slide 13 - Open vraag

Een bekend woorddeel zoeken 

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.




Slide 14 - Tekstslide

Samenstelling

Een samenstelling is een woord dat is gemaakt uit twee of meer losse woorden.



Let op losse woorden in een samenstelling waarvan je de betekenis weet:

kooplust; sportartikelen; tuingereedschap


Slide 15 - Tekstslide

Afleiding

Een afleiding is een woord met een voor- en/of achtervoegsel.



Let op het voor- en/of achtervoegsel in een afleiding waarvan je de betekenis weet:

  • onthaasten; ontbossen; ont- wil hier zeggen ‘het tegenovergestelde’, ‘weg’ of ‘niet’;
  • misleiden; misdaad; mislukken; mis- betekent hier ‘verkeerd’ of ‘niet’.
  • gedachteloos; doelloos; -loos wil zeggen ‘zonder’;
  • voedzaam; volgzaam; -zaam wil zeggen ‘geschikt om’;
  • herbruikbaar; verplaatsbaar; her- wil zeggen ‘opnieuw’; -baar wil zeggen ‘mogelijk’; ver- wil hier zeggen ‘anders’.



Slide 16 - Tekstslide

Woord uit een andere taal

De betekenis van een woord uit een andere taal gebruiken.


Let op woorden waarin je in een woorddeel de betekenis van een woord uit een andere taal herkent:

  • detecteren, van het Engelse ‘to detect’ (ontdekken; opsporen);
  • arrangement, van het Franse ‘arranger’ (regelen; organiseren).









Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 1 §3 onbekende woorden
opdracht 1, 2, 3

Slide 18 - Tekstslide

Spelling
cursus 7 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens.

Slide 19 - Tekstslide

Theorie
Je gebruikt leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. Naast punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma’s zijn er nog meer leestekens.
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt:
  • Ik kreeg gisteren een aantal cadeautjes: scheenbeschermers, voetbalkousen en een trainingsjack.

Als je opschrijft wat iemand letterlijk heeft gezegd, dan heet dat een citaat. Een citaat staat in de directe rede. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens. Het citaat begint altijd met een hoofdletter.
  • Orlando zei: ‘Vrijdag ga ik op vakantie.’
  • De docent vroeg: ‘Wie wil het eerst zijn presentatie houden?’


Slide 20 - Tekstslide

Theorie
Als het citaat vooraan in de zin staat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vrijdag ga ik op vakantie’, zei Orlando. (Let op: na het citaat en het aanhalingsteken komt een komma.)
  • ‘Wie wil het eerst zijn presentatie houden?’ vroeg de docent. (Let op: na een vraag- of uitroepteken in het citaat komt er geen komma.)

Als je iemands woorden niet letterlijk overneemt (indirecte rede), gebruik je geen aanhalingstekens.

  • Orlando zei dat hij vrijdag op vakantie gaat.




Slide 21 - Tekstslide

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Gebruik een citaat.
De ene muis roept ...

Slide 22 - Open vraag

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Zet de zin in de indirecte rede.
De andere muis vraagt of ….

Slide 23 - Open vraag

Bekijk het stripje. Maak de zinnen af.
Gebruik een citaat.
… zegt de eerste muis.

Slide 24 - Open vraag

Aan de slag
Cursus 7 §3 Leestekens: dubbele punt en aanhalingstekens
opdracht 2, 3, 4, 5 online

Slide 25 - Tekstslide