H3§1 Stroom en schakelen

H3§1 Stroom en schakelen
Werkwijze:
  • Lees eerst de gehele paragraaf een keertje rustig door in het leerboek (bladzijde 62 t/m 67).
  • Ga naar de volgende slide en voer de opdrachten uit in de aangegeven volgorde.
  • Maak de extra opdrachten die in deze les staan (verdieping); lees steeds goed wat er van je verwacht wordt.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

H3§1 Stroom en schakelen
Werkwijze:
  • Lees eerst de gehele paragraaf een keertje rustig door in het leerboek (bladzijde 62 t/m 67).
  • Ga naar de volgende slide en voer de opdrachten uit in de aangegeven volgorde.
  • Maak de extra opdrachten die in deze les staan (verdieping); lees steeds goed wat er van je verwacht wordt.

Slide 1 - Tekstslide

Lees in je leerboek de introductie over de 
sidderaal. 
Nog geen vragen maken.
In de tekst staan 2 kern-woorden:
stroom en spanning.
Zoek in "begrippenlijst" achter in het leerboek de definitie van deze twee kern-woorden.

Slide 2 - Tekstslide

Het verschil tussen SPANNING en STROOMSTERKTE is altijd wat lastig.
Om dit verschil te begrijpen kan je denken aan een auto .....
Hoe sterk de motor van de auto is, kan je vergelijken met SPANNING.
Hoe hard de auto echt rijdt, kan je vergelijken met de STROOMSTERKTE
Met dezelfde auto kan je stilstaan, zacht rijden en hard rijden ....

Slide 3 - Tekstslide

In klas 2 heb je geleerd dat elektriciteit een vorm van energie is ...
Je kan "iets" doen met de elektrische energie (komt verder op in de les).

De energie komt uit een batterij of uit het 
stopcontact of ergens anders vandaan.
We spreken dan van een spanningsbron.

De batterij is de "motor". 
De sterkte van de batterij is de spanning.
Het niet, langzaam of snel verplaatsen van de energie vanuit de batterij naar een elektrisch apparaat is de stroomsterkte.

Slide 4 - Tekstslide

Lees nu eerst:
Maak in het werkboek de 
vragen 1 t/m 8 
Spanningsbronnen:
  • batterij en accu (chemische energie)
  • dynamo, generator en stopcontact (bewegingsenergie)
  • zonnecel (stralingsenergie)

Slide 5 - Tekstslide

Kijk nu eerst deze video over STROOMSTERKTE

Slide 6 - Tekstslide

Kijk nu eerst deze video over SPANNING

Slide 7 - Tekstslide

Lees nu eerst:
(zie ook binas-boekje tabel 6)
De capaciteit geeft aan hoe lang een batterij (of andere spanningsbron) mee gaat. Als er de energie snel naar een apparaat gaat is de batterij sneller "leeg".
Formule C = I x t          als I groter wordt, moet t kleiner worden)

(AUTO: als je harder rijdt is de brandstof eerder op of accu eerder leeg)

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld:
De (oplaadbare) batterijen hiernaast leveren een spanning van 3,7 volt en hebben een capaciteit van 9900 mAh.
Op één zo'n batterij wordt een lampje dat werkt op een spanning van 3,7 V aangesloten. Het lampje blijft 16,5 uur branden. Dan is de batterij "leeg".
Hoe groot is de stroomsterkte die door de lamp loopt?
Probeer eerst zelf, oplossing op volgende slide ....

Slide 9 - Tekstslide

gegeven:
gevraagd:
formule:
berekening:
antwoord:
C = 9900 mAh = 9,9 Ah en t = 16,5 h
stroomsterkte I
C = I x t
9,9 = I x 16,5          I = 9,9 : 16,5 = 0,6 A
de stroomsterkte is 0,6 ampère
(dus 600 mA)

Slide 10 - Tekstslide

Kijk de eerste 4 min en 30 sec van de video 
over CAPACITEIT (tot en met voorbeeld 1)

Slide 11 - Tekstslide

Maak in het werkboek de 
vragen 9 t/m 15 

Slide 12 - Tekstslide

Lees nu eerst:
Elektronen zijn negatief geladen deeltjes die zich bewegen rondom de kern van een atoom.
De elektrische stroom is het verplaatsen van deze elektronen.
Elektronen verplaatsen zich altijd van een plaats met teveel elektronen (de min-pool) naar een plaats met een tekort aan elektronen (de plus-pool).
LET OP:
  • elektrische stroom loopt van + naar - pool
  • elektronen stroom loopt van - naar + pool 

Slide 13 - Tekstslide

De elektronen lopen dus van de - pool naar de + pool van de spanningsbron. Op deze reis lopen de elektronen door een elektrisch apparaat.
In het elektrisch apparaat wordt de energie die de elektronen bij zich hebben gebruikt en omgezet in een andere vorm van energie:
  • licht
  • warmte
  • beweging (en geluid)
  • regeling (aansturen van processen)
waarom zijn er 2 draden?

Slide 14 - Tekstslide

Maak in het werkboek de 
vragen 16 t/m 21 
In de afbeelding hiernaast staan rode en blauwe pijlen om de elektrische stroom aan te geven.
ROOD: elektronen met energie
BLAUW: elektronen zonder energie

Slide 15 - Tekstslide

Lees nu eerst:
Maak in het werkboek de 
vragen 22 t/m 24 
Tekenen naar de werkelijk-heid
Schematisch tekenen

Slide 16 - Tekstslide

Lees nu eerst:
In een serieschakeling wordt de spanning van de spanningsbron (totale spanning) verdeeld over de aangesloten apparaten:
Utot = U1 + U2 
dus voor gelijke lampje geldt in dit voorbeeld: U1 = U2 = 4,5 V

Utotaal = 9 V
(Als de lampjes niet gelijk moet de som van de deelspanningen nog steeds gelijk zijn aan de spanning van de spanningsbron, bijvoorbeeld U1 = 3 V en U2 = 6 V; lampje 2 zal nu wel meer licht geven.)

Slide 17 - Tekstslide

De elektrische stroom heeft maar één mogelijkheid om van de + naar de - pool te lopen.
De stroom MOET door lamp 1 en door lamp 2. Er is immers maar één stroomkring.
Resultaat: de stroomsterkte is overal in de stroomkring even groot:
Itot = I1 = I 2

Utotaal = 9 V

Slide 18 - Tekstslide

Maak in het werkboek de 
vragen 25 t/m 27 
Voor een serieschakeling zijn dus (tot nu toe) 
2 'reken-regels':
  • Utot = U1 + U2 + U3 (of zoveel onderdelen als er zijn)
  • Itot = I1 = I2 = I3

Slide 19 - Tekstslide

Lees nu eerst:
In een parallelschakeling heeft elk apparaat zijn eigen stroomkring. De totale stroomsterkte is gelijk aan de som van deel stromen:
Itot = I1 + I2 + I3 
dus voor gelijke lampje geldt in dit voorbeeld: I1 = I2 = I3 = 0,3 A

Itotaal = 0,9 A
(Bij ongelijke lampjes blijft de som gelijk aan Itot .
Bijvoorbeeld: 0,2 + 0,3 + 0,4 = 0,9 A)

Slide 20 - Tekstslide

In een parallelschakeling heeft elk apparaat zijn eigen stroomkring. 
Daardoor is elk apparaat rechtstreeks verbonden met met de spanningsbron.
Elk apparaat "voelt" dan ook de spanning van de spanningsbron.
Ubron = U1 = U2 = U3   


Ubron = 9 V

Slide 21 - Tekstslide

Maak in het werkboek de 
vragen 28 t/m 33 
Voor een parallelschakeling zijn dus (tot nu toe) 
2 'reken-regels':
  • Utot = U1 = U2 = U3 (of zoveel onderdelen als er zijn)
  • Itot = I1 + I2 + I3

!! PRECIES HET OMGEKEERDE ALS BIJ DE SERIESCHAKELING !!

Slide 22 - Tekstslide

Lees nu eerst:
De spanning OVER een apparaat (en dat kan ook de spanningsbron zijn) wordt gemeten met een spanningsmeter (of voltmeter).

Je moet goed opletten bij het aansluiten op de + en - pool en rekening houden met het meetbereik ('0' tot 'MAX').
De + aansluiten op '15' betekent aflezen op bovenste schaal.

Slide 23 - Tekstslide

Maak in het werkboek de 
vragen 34 t/m 36 
Een spanningsmeter (voltmeter) wordt altijd parallel aangesloten.

Slide 24 - Tekstslide

Lees nu eerst:
De stroom DOOR een apparaat wordt gemeten met een stroommeter (of ampèremeter).

Je moet goed opletten bij het aansluiten op de + en - pool en rekening houden met het meetbereik ('0' tot 'MAX').
De + aansluiten op '50' betekent aflezen op bovenste schaal.

Slide 25 - Tekstslide

Maak in het werkboek de 
vragen 37 t/m 41 
Een stroommeter (ampèremeter) wordt altijd in serie aangesloten.

Slide 26 - Tekstslide

Hiernaast zie je een schakeling.
De spanning OVER de lamp wordt gemeten door de voltmeter en de stroom DOOR de lamp wordt gemeten door de ampèremeter.

De voltmeter is parallel aangesloten en de ampèremeter is in serie aangesloten.

Slide 27 - Tekstslide

Tot slot:
  • kijk eerste 2,5 minuut van de video (op volledig scherm)
  • kijk de gemaakte vragen na (antwoordblad via docent)

Slide 28 - Tekstslide

EINDE
H3§1

Slide 29 - Tekstslide