Voorzetsels en keuzevoorzetsels H3

Herhaling:
-voorzetsels 3e naamval
-voorzetsels 4e naamval
-keuzevoorzetsels 3e OF 4e
-ontleden 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling:
-voorzetsels 3e naamval
-voorzetsels 4e naamval
-keuzevoorzetsels 3e OF 4e
-ontleden 

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de voorzetsel naar de juiste categorie.
3e naamval
4e naamval
keuzevoorzetsel
aus
durch
mit
vor
für
in
nach
ohne
gegen
hinter
neben
bei
von
um
auf
an
entlang

Slide 2 - Sleepvraag

Deze voorzetsels horen bij de 3e naamval:
A
aus, bei, in, von, um
B
aus, an, bei, in, für
C
aus, bei, mit, nach, zu
D
an, aus, hinter, seit, in

Slide 3 - Quizvraag

Deze voorzetsels horen bij de 4e naamval:
A
durch, für, aus, in
B
durch, für, ohne, bis
C
durch, für, ohne, in
D
durch, an, zu, bei

Slide 4 - Quizvraag

Deze voorzetsels horen bij de keuzevoorzetsels:
A
an, auf, aus, gegen
B
an, auf, hinter, von
C
an, auf, entlang, mit
D
an, auf, hinter, vor

Slide 5 - Quizvraag

Schrijf alle voorzetels in het DUITS op, die bij de 3e naamval horen (7). Zet achter elk voorzetsel een komma.

Slide 6 - Open vraag

Schrijf alle voorzetels in het DUITS op, die bij de 4e naamval horen (7). Zet achter elk voorzetsel een komma.

Slide 7 - Open vraag

Schrijf alle voorzetels in het DUITS op, die bij de keuzevoorzetsels horen (9). Zet achter elk voorzetsel een komma.

Slide 8 - Open vraag

Keuzevoorzetsel: wanneer krijg je 3e naamval?
A
waar en waarheen
B
wanneer en waarheen
C
waar en wanneer

Slide 9 - Quizvraag

Keuzevoorzetsel: wanneer krijg je 4e naamval?
A
waar en waarheen
B
wanneer en waarheen
C
waarheen en beweging

Slide 10 - Quizvraag

Leg uit wat de 7/2 regel inhoudt.

Slide 11 - Open vraag

Voorbeeldzinnen
Je krijgt voorbeeldzinnen te zien. 
Geef aan of de zin in de 3e of 4e naamval staat. 

Slide 12 - Tekstslide

Wir schwimmen in dem Schwimmbad
A
3e
B
4e

Slide 13 - Quizvraag

Ich kann nicht ohne dich leben
A
3e
B
4e

Slide 14 - Quizvraag

Ich wohne mit meinem Freund zusammen
A
3e
B
4e

Slide 15 - Quizvraag

Sie stellt die Vasen auf den Tisch
A
3e
B
4e

Slide 16 - Quizvraag

Wir warten auf unsere Eltern
A
3e
B
4e

Slide 17 - Quizvraag

Ich wage es nicht gegen ihn zu lügen
A
3e
B
4e

Slide 18 - Quizvraag

Seit unserer Freundschaft bin ich glücklicher
A
3e
B
4e

Slide 19 - Quizvraag

Er gibt der Frau Blume
A
3e
B
4e

Slide 20 - Quizvraag

Sie hat Piet ein Geschenk gegeben
A
3e
B
4e

Slide 21 - Quizvraag

Wir fahren morgen nach der Schweiz
A
3e
B
4e

Slide 22 - Quizvraag

Ich fahre mit dem Auto
A
3e
B
4e

Slide 23 - Quizvraag

Wir laufen durch ein Dorf
A
3e
B
4e

Slide 24 - Quizvraag

Ich wohne in einer Stadt
A
3e
B
4e

Slide 25 - Quizvraag

Sie legt das Buch auf den Schreibtisch
A
3e
B
4e

Slide 26 - Quizvraag

Invulzinnen
Je gaat zinnen krijgen, waarbij je het juiste antwoord moet invullen. 
Stap 1: Zoek eerst een voorzetsel. Geen voorzetsel, ontleed de zin! Bepaal daarna in welke naamval het woord staat.
Stap 2: Bepaal of het een zelfstandig of persoonlijk nw. is.
Stap 3: zelfstandig nw: bepaal het geslacht: m/v/o/mv & der/ein-groep

Slide 27 - Tekstslide

Ich wohne in .......... (een) Stadt.

Slide 28 - Open vraag

Er kann nicht ohne ...... (haar) leben.

Slide 29 - Open vraag

Sie wohnen bei ......... (hun) Onkel.

Slide 30 - Open vraag

Ich habe für ......... (mijn) Dozent etwas gekauft.

Slide 31 - Open vraag

Ich habe ...... (u) ins Kino gesehen.

Slide 32 - Open vraag

Lisa sitzt auf ......... (haar) Stuhl.

Slide 33 - Open vraag

Lisa stellt die Blumen auf ......... (een) Tisch.

Slide 34 - Open vraag

Er steht hinter ......... (de) Baum.

Slide 35 - Open vraag

Henk wartet auf ....... (mij).

Slide 36 - Open vraag

Warum hat er ...... (jou) nicht eher angerufen?

Slide 37 - Open vraag

Ich zeige ....... (mijn) Bruder den Freizeitpark.

Slide 38 - Open vraag

Sie hat ........ (hem) etwas erzählt.

Slide 39 - Open vraag

Ich fahre mit ...... (deze) Bus zur Schule.

Slide 40 - Open vraag

In ....... (een) Monat fliege ich nach Spanien.

Slide 41 - Open vraag

Ich setze mich an ...... (het) Fenster.

Slide 42 - Open vraag