If-sentences (first conditional)

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Today

- Introduction 

- Grammar

- last 10 minutes: speaking

choice

- Listen and participate with the grammar explanation 

or 

- Do the exercises: 3, 5 and 6 in your book! alone and quitley!

after this we will all do exercises in the lesson up to check your understanding.

Basis kennis

een ''if' zin bestaat uit een 'if' zin en een hoofdzin. Je hebt dus twee zinnen in een zin.

if-zin = voorwaarde 

hoofdzin= gevolg

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

Wanneer gebruik je de first conditional?

* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.

Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

voorwaarde

waarschijnlijk gevolg

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.

* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple

  study

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

voorwaarde

waarschijnlijk gevolg

* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + hele werkwoord

  will pass

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

voorwaarde

waarschijnlijk gevolg

* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + hele werkwoord

  will pass

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.

* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple

  study

If - sentences (first conditional)

Waar moet je op letten? 

* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.

* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + hele werkwoord.

if + Present Simple	Future
Future	If + Present Simple

If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.

1. have - will buy
2. will have - buy
3. have - buy
4. will have - will have

If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.

1. will win - will treat
2. win - will treat
3. win - treat
4. will win - treat

I ... (to stay) home, if it ... (to rain)

1. stay - will rain
2. stay - rains
3. will stay - rains
4. will stay - will rain

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

If I ... (to see) Mary, I ... (to tell) her.

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

If you ... (to work) hard, you ... (to get) rich.

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

Their teacher ... (to be) sad if they don't ... (to pass) their exam.

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

We ... (to invite) John, if he ... (to be) free tomorrow.

Je gebruikt The First Conditional als iets ...... is om te gebeuren.

1. waarschijnlijk
2. niet waarschijnlijk
3. helemaal zeker

HOMEWORK

Make the following exercises in your book, unit 5.4:

Speaking!