11.3 Zwangerschap

11.3 Zwangerschap
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

11.3 Zwangerschap

Slide 1 - Tekstslide

Van zaadlozing tot zwangerschap!

Slide 2 - Tekstslide

Onder invloed van welk hormoon rijpt de eicel in de follikel?
A
FSH
B
Oestrogeen
C
LH
D
Progesteron

Slide 3 - Quizvraag

Welk hormoon heeft de concentratiepiek rond de ovulatie?
A
FSH
B
Oestrogeen
C
LH
D
Progesteron

Slide 4 - Quizvraag

Hoe lang blijft een eicel bevruchtbaar?
A
14 dagen
B
28 dagen
C
12 - 24 uur
D
0 - 12 uur

Slide 5 - Quizvraag

Waar komen de zaadcellen direct na de zaadlozing ongeveer terecht?
A
7
B
8
C
10
D
13

Slide 6 - Quizvraag

Waar vindt de bevruchting plaats?
A
Baarmoedermond
B
Baarmoeder
C
Eileider
D
Eierstok

Slide 7 - Quizvraag

Hoelang duurt het na de bevruchting totdat de eicel is ingenesteld?
A
10-24 uur
B
24-48 uur
C
2-5 dagen
D
5-7 dagen

Slide 8 - Quizvraag

Hoe heet het ingenestelde bolletje cellen?

Slide 9 - Open vraag

De vlokken van het embryo geven het hormoon HCG af. Dit heeft twee effecten. Wat is één van die effecten?
A
Zorgen voor opname en afgifte van stoffen voor het embryo.
B
Zorgt voor afsluiting van de baarmoedermond.
C
Zorgt ervoor dat er geen nieuwe eicel rijpt.
D
Zorgt voor de vorming van de navelstreng.

Slide 10 - Quizvraag

Welke twee hormonen uit de cyclus worden na bevruchting nog afgegeven?
A
FSH en LH
B
Oestrogeen en progesteron
C
LH en oestrogeen
D
LH en progesteron

Slide 11 - Quizvraag

                                            Het leuke gedeelte is over...

Nu begint het echte werk!

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen 11.3 deel 1
Aan het einde van deze les kun je:
  • beschrijven welke veranderingen er optreden bij het kind tijdens zwangerschap.
  • beschrijven welke veranderingen er bij de moeder optreden tijdens zwangerschap.
  • uitleggen hoe het embryo beschermd wordt door de vruchtvliezen en het vruchtwater.
  • beschrijven hoe stoffen uitgewisseld worden tussen moeder en kind, via de placenta en navelstreng.
  • de onderdelen van de placenta en de navelstreng benoemen. 
  • uitleggen welk effect schadelijke stoffen kunnen hebben op het kind





Slide 13 - Tekstslide

Zwangerschap en ontwikkeling
Embryonale fase = eerste 12 weken. Alle organen ontstaan.

Nog geen dikke buik, maar wel andere veranderingen.

Slide 14 - Tekstslide

Na 12 weken is het een foetus. Vanaf dan groeit het kindje veel.

Organen worden verdrukt:
  • vaker naar de wc
  • oprispend maagzuur

Progesteron stimuleert de groei van melkklieren. En borsten worden groter door extra vet, wat de melkklieren beschermt.

Slide 15 - Tekstslide

Foetus zit in 'zak': vruchtvliezen met vruchtwater erin voor bescherming.

Placenta/moederkoek: vormt op plek van innesteling, bevat bloedvaten van moeder en kind. 

Verbinding tussen foetus en placenta met navelstreng.

Slide 16 - Tekstslide

Moederkoek of placenta
Foetus via navelstreng verbonden met placenta.
Bloedvaten moeder en kind dicht naast elkaar.
--> stoffen uitwisselen door dunne wanden





Slide 17 - Tekstslide

Navelstreng
Drie bloedvaten:
  • navelstrengader: van moeder naar foetus (zuurstof en voedingsstoffen)
  • twee navelstrengslagaders: van foetus naar moeder, allebei! (koolstofdioxide en andere afvalstoffen)

Slide 18 - Tekstslide

Placenta/moederkoek
Filter tussen bloed van de moeder en bloed van het kindje. 

Houdt veel schadelijke stoffen en ziekteverwekkers tegen. 

Maar helaas komen er ook stoffen wel bij het kindje via de placenta:
  • alcohol
  • drugs
  • nicotine
  • rodehondvirus

Slide 19 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Starten met 11.3
SOA opdracht

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen 11.3 deel 2
 Aan het einde van deze les kun je:
  • de bloedsomloop van het ongeboren kind beschrijven.
  • beschrijven hoe de bloedsomloop van de baby na de geboorte verandert.
  • beschrijven hoe een bevalling verloopt.
  • uitleggen wat één- en twee-eiige tweelingen zijn en hoe ze kunnen ontstaan.



Slide 21 - Tekstslide

Bloedsomloop kind
Longen en darmen werken nog niet: zuurstof en voedingsstoffen van moeder.

Bloed gaat via navelstrengader richting de lever. Gaat via ductus venosus naar onderste holle ader en komt direct in het hart.


Mengt in onderste holle ader met zuurstofarm bloed uit de rest van het lichaam.

In welke hartruimte komt het terecht?

Slide 22 - Tekstslide

1
Navelstrengader vertakt: deel naar lever (poortader) en deel naar onderste holle ader.
2
Stroomt rechterboezem in, gemengd met bloed uit holle ader.
3
Ovale venster is een opening tussen rechter- en linkerboezem. Bloed stroomt door hele hart. Na samentrekken stroomt het in de aorta en longslagader.
4
Verbinding tussen longslagader en aorta: ductus Botalli, waardoor grootste gedeelte van bloed door aorta stroomt.

Slide 23 - Tekstslide

Via twee navelstrengslagaders gaat het weer terug.

Slide 24 - Tekstslide

Zelf ademen! Vier veranderingen in bloedsomloop:
  1. Ductus venosus sluit en verschrompelt
  2. Ovale venster sluit
  3. Ductus Botalli (tussen longslagaders en aorta) sluit en verschrompelt
  4. Navelstrengader en navelstrengslagaders verschrompelen (vallen af: navel).
Na de geboorte...

Slide 25 - Tekstslide

De bevalling
Drie fasen:
1. Ontsluiting; door weeën gaat de baarmoedermond open. Wee = samentrekken spieren van baarmoeder
2. Uitdrijving; sterke persweeën duwen de baby door de vagina naar buiten.
3. Nageboorte; door weeën gaan de placenta en vruchtvliezen en resten navelstreng naar buiten. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Soms is een 
keizersnede nodig, bijv.
bij dwarsligging.


Slide 28 - Tekstslide

Hoe ontstaat een tweeling?
Eeneiige tweeling: één ei- en zaadcel, maar splitst
na bevruchting.
Twee-eiige tweeling: twee eicellen en twee zaad-
cellen, nadat er twee eitjes bij eisprong vrij zijn
gekomen. 

Bij beide meestal twee placenta's en twee
vruchtvliezen, tenzij bij eeneiige tweeling splitsing
na innesteling is gebeurd (1%).

Slide 29 - Tekstslide