Etre

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Tekstslide

Les buts du cours
1. Aan het eind van de les weet je wat het werkwoord ''être'' betekent

2. Aan het eind van de les weet je hoe je het werkwoord ''être'' op de juiste manier moet vervoegen

3. Aan het eind van de les heb je nette aantekeningen gemaakt

Slide 2 - Tekstslide

Être
Être betekent ''zijn''

Ik ben                                                Wij zijn
Jij bent                                            Jullie zijn/U bent
Hij is                                                  Zij zijn
Zij is
Men is/We zijn

Slide 3 - Tekstslide

Être
Je suis
Tu es
Il est
Elle est
On est
Nous sommes
Vous êtes
Ils/Elles sont
Zijn                     (aantekening)
 Ik ben
Jij bent
Hij is
Zij is
Men is/we zijn
Wij zijn
Jullie zijn/U bent
Zij zijn

Slide 4 - Tekstslide

Namen en dingen
Dit werkt in het Frans hetzelfde als in het Nederlands

Hij is / Piet is                  -       Il est / Pierre est   (Pierre is een hij)
Zij is / Nadine is          -        Elle est / Nadine est (Nadine is een zij)

Piet en Nadine zijn - Pierre et Nadine sont (zij meervoud)
(aantekening)

Slide 5 - Tekstslide

Met andere woorden...
Mocht je dit nou te lastig vinden, onthoud dan het volgende:

Naam/ding krijgt ''est''

Namen/dingen krijgen ''sont''

(aantekening)

Slide 6 - Tekstslide

Wat je NOOIT mag doen...
Nous être
Vous être
Ils être
Elles être

DIT IS ONJUIST en het bestaat NIET.
Être is de naam van het werkwoord en wordt niet letterlijk gebruikt in het rijtje. Je ziet in je aantekeningen dat deze er dan ook niet bij staat.

Slide 7 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van être in

Je ..... à l'école
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in

Ma mère ..... dentiste
A
êtes
B
est
C
es
D
sont

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in

Nous ...... au cinéma
A
sommes
B
es
C
est
D
sont

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in

Tu ..... malade?
A
est
B
as
C
sont
D
es

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in

Vous ..... au cours de français
A
sommes
B
es
C
êtes
D
est

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal

Jullie zijn
A
Nous sommes
B
Vous êtes
C
Tu es
D
Je suis

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal

Théo is
A
Théo est
B
Théo es
C
Théo sont
D
Théo suis

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal

De kinderen zijn
A
Les enfants est
B
Les enfants sommes
C
Les enfants êtes
D
Les enfants sont

Slide 15 - Quizvraag

Les buts du cours
1. Aan het eind van de les weet je wat het werkwoord ''être'' betekent

2. Aan het eind van de les weet je hoe je het werkwoord ''être'' op de juiste manier moet vervoegen

3. Aan het eind van de les heb je nette aantekeningen gemaakt

Slide 16 - Tekstslide

Hoe moet ik dit leren?
1. Zorg ervoor dat je weet hoe je de werkwoorden vervoegt
Het is bijvoorbeeld Je suis en niet Je sommes

2. Leer de vertaling uit je hoofd. Je moet weten dat Je suis ''Ik ben'' betekent en dat het niet ''Wij zijn'' betekent.

3. Je kunt dit bijvoorbeeld oefenen op verbuga.eu

Slide 17 - Tekstslide

Fin du cours
Au revoir! 

À la prochaine!

Bonne journée!

Slide 18 - Tekstslide