tekstdoelen kader/mavo
1 / 33
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Ik moet van mijn vader achterin de auto zitten, maar van mijn moeder mag ik voorin.
Slide 4 - Open vraag
Afgelopen vrijdag wilde ik niet gaan sporten, toch wil ik aanstaande vrijdag wel mee.
Slide 5 - Open vraag
Hoewel ik sneeuw heel leuk vind, ben ik zaterdag niet naar buiten gegaan.
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Ik moet van mijn vader achterin de auto zitten, maar van mijn moeder mag ik voorin.
Slide 8 - Open vraag
Afgelopen vrijdag wilde ik niet gaan sporten, toch wil ik aanstaande vrijdag wel mee.
Slide 9 - Open vraag
Hoewel ik sneeuw wel leuk vind, ben ik zaterdag niet naar buiten gegaan.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Uit welke drie delen bestaat een tekst meestal?
Slide 12 - Open vraag
Waar vind je de deelonderwerpen van een tekst?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
Slide 13 - Quizvraag
In het slot van de tekst wordt meestal de belangrijkste informatie herhaald.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Mavo: wat is een anekdote?
Slide 15 - Open vraag
Slide 16 - Tekstslide
timer
0:30
Wat zijn tekstdoelen?
Slide 17 - Woordweb
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Bij welke tekstvorm wil de schrijver je iets leren of iets uitleggen?
A
Krantenartikel
B
Reclame
C
Handleiding IKEA-kast
D
Recept
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil informatie geven (informeren)
B
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
C
De schrijver wil je iets laten doen (activeren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)
Slide 28 - Quizvraag
Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
Slide 29 - Sleepvraag
Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
B
De schrijver wil informatie geven (informeren)
C
De schrijver wil je iets leren of uitleggen (instrueren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil je iets leren of uitleggen (instrueren)
B
De schrijver wil je iets laten doen (activeren)
C
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)
Slide 31 - Quizvraag
timer
0:20
Geef een voorbeeld van een tekst waarbij de schrijver je wil amuseren.
