Starke Verben im Präsens

Starke Verben im Präsens
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Starke Verben im Präsens

Slide 1 - Tekstslide

Was ist ein starkes Verb?
Net als in het Nederlands heeft een sterk werkwoord een klinkerverandering in de o.v.t en het voltooid deelwoord. 
Als een werkwoord in het Nederlands sterk is, is dat in het Duits meestal ook zo. 

Slide 2 - Tekstslide

Präsens ... 
Präsens = stam + uitgang
van:
(fe)esttenten                du spielst, du wartest
                                            
Deze regels gelden ook bij de sterke werkwoorden. Alleen komt er nog wat bij.

Slide 3 - Tekstslide

Starke Verben mit a
Sterke werkwoorden met een een a in de stam krijgen een Umlaut op de a bij du, er/es/sie       
fahren: du fährst, er/es/sie fährt


Dit komt ook voor bij: laufen: du läufst, er/es/sie läuft
                                            

Slide 4 - Tekstslide

Mit Stammvokal a und Stamm auf d/t
Sterke werkwoorden met a én een stam die eindigt op d/t:
na de Umlaut geen extra - e -

halten: du hältst, er/es/sie hält, maar ihr haltet
laden:  du lädst,   er/es/sie lädt, maar ihr ladet
raten:   du rätst,    er/es/sie rät,   maar ihr ratet

Slide 5 - Tekstslide

Und jetzt ihr! Ergänze:
[schlafen] . . . . du schon?

Slide 6 - Open vraag

[tragen] Er . . . . den schweren Koffer.

Slide 7 - Open vraag

Die Katze [waschen] . . . . sich den ganzen Tag.

Slide 8 - Open vraag

[halten] . . . . die Straßenbahn vor dem Theater?

Slide 9 - Open vraag

Er [laufen] . . . . gerne Schlittschuh und er [fallen] . . . . fast nie.

Slide 10 - Open vraag

Ihr [raten] . . . . nicht, welche Kinder er eingeladen hat.

Slide 11 - Open vraag

Starke Verben mit
Sterke werkwoorden met een e in de stam, krijgen het zogenaamde e/i-Wechsel bij du en er/es/sie.

lesen:   du liest,  er/es/sie liest 

helfen: du hilfst, er/es/sie hilft

Slide 12 - Tekstslide

langes e >> ie
Je spreekt van een lange eals de lettergreep eindigt op e of eh.

lesen:    du liest,    er/es/sie liest

sehen:  du siehst, er/es/sie sieht

Slide 13 - Tekstslide

kurzes e >> i
Je spreekt van een korte e, als de lettergreep eindigt op een of meerdere medeklinkers.

essen: du isst, er/es/sie isst

Slide 14 - Tekstslide

Ausnahme: langes e -> i
Wel een lange stamklinker e, maar toch een korte i:

geben:     du gibst,      er/es/sie gibt

nehmen: du nimmst, er/es/sie nimmt

treten:      du trittst,     er/es/sie tritt

Slide 15 - Tekstslide

Ausnahme: kein e/i-Wechsel
Wel een sterk werkwoord met stamklinker e, maar toch geen e/i-Wechsel:
gehen:      du gehst, er/es/sie geht
(ver)stehen             
bewegen

Slide 16 - Tekstslide

Und jetzt ihr! Ergänze:
Das kleine Mädchen [brechen] . . . . fast die alte Vase.

Slide 17 - Open vraag

[verstehen] . . . . du, was ich meine?

Slide 18 - Open vraag

Du [fahren] . . . . nach Hause.

Slide 19 - Open vraag

[vergessen] . . . . du mich nicht? Nein, ich [nehmen] . . . . es für dich mit.

Slide 20 - Open vraag

Kinder, [sehen] . . . . ihr nicht, dass er gerade ein Buch [lesen] . . . . ?

Slide 21 - Open vraag

Was [nehmen] . . . . du mit aus Berlin?

Slide 22 - Open vraag

Starke Verben alles durcheinander

Slide 23 - Tekstslide

Studier die Theorie der Verben!

Slide 24 - Tekstslide