Oefentoets taal thema 6

Wat betekenen de ketters PV
A
persoonsverwisseling
B
persoonlijk voornaamwoord
C
persoonlijke vriend
D
persoonsvorm
1 / 23
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat betekenen de ketters PV
A
persoonsverwisseling
B
persoonlijk voornaamwoord
C
persoonlijke vriend
D
persoonsvorm

Slide 1 - Quizvraag

Wat weet jij over de persoonsvorm en hoe vind jij een persoonsvorm?

Slide 2 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm (PV) op.
Ik heb geen zin om te gaan slapen.

Slide 3 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm (PV) op.
Mijn ouders houden van lekker eten.

Slide 4 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm (PV) op.
Ik ga met de caravan op rijs.

Slide 5 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm (PV) op.
Mijn opa kocht een hengel.

Slide 6 - Open vraag

lesdoel
Ik leer dat zinnen gemaakt zijn van zinsdelen.

Slide 7 - Tekstslide

strepen tussen de zinsdelen.
We gaan met de caravan.

Papa rijdt met zijn auto naar de club.

Slide 8 - Tekstslide

Waar staan de strepen tussen de zinsdelen goed?
A
Tante Ria / nam / koekjes/ mee
B
Tante / Ria nam / koekjes mee

Slide 9 - Quizvraag

Waar staan de strepen tussen de zinsdelen goed?
A
We lopen naar/ het strand
B
We / lopen / naar het strand
C
We / lopen / naar / het / strand

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord komt op de lege plek?
Marit kan zelf een knoop aan haar spijkerbroek .........
A
benodigdheden
B
creatief
C
bevestigen
D
textiel

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent het woord
samenstellen
A
van losse delen één geheel maken.
B
twee stellen samenbrengen.

Slide 12 - Quizvraag

Maak de zin af.
Het materiaal waarvan kleren zijn gemaakt noem je het  ..........
A
hout
B
simpel
C
textiel
D
hobby

Slide 13 - Quizvraag

Sleep de woorden op de goede plek in de woordtrap.
nooit
constant
zelden

Slide 14 - Sleepvraag

Wat betekent
een poos
A
een maand
B
een seconde
C
een tijdje
D
altijd

Slide 15 - Quizvraag

Kies het goede woord.
Bakir zit ....... te gapen, zo moe is hij. 
A
zelden
B
aldoor
C
tempo
D
zich voorstellen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het hele werkwoord?
Ik eet een appel.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord?
De automobilist zag ik niet.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord?
Gisteren was ik erg moe.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord?
Mijn broertje lust graag pizza.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord?
Zij krijgt een mooi cadeau.

Slide 21 - Open vraag

Waar staan de strepen tussen de zinsdelen goed?
A
B
C

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide