6.2 Het oog

6.2 Het oog
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

6.2 Het oog

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt gedetailleerd omschrijven hoe het oog in elkaar zit
Je kunt twee belangrijke accomodatie-reflexen uitleggen

Slide 2 - Tekstslide

Het OOG: zet onderdelen op de juiste plaats
netvlies
gele vlek
oogzenuw
lens

Slide 3 - Sleepvraag

Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt?  Zet ze in  de goede volgorde.
glasachtig lichaam 
lens  
hoornvlies
netvlies 

Slide 4 - Sleepvraag

Een lichtstraal valt op het oog.

Zet de onderstaande onderdelen van het oog, waar deze lichtstraal achtereenvolgens doorheen gaat, in de juiste volgorde.

Lens
Hoornvlies
Glasachtig lichaam
Netvlies
Oogkamer

Slide 5 - Sleepvraag

Het vaatvlies zorgt voor :
A
traanvocht
B
voeding en zuurstof
C
aansturing
D
stevigheid

Slide 6 - Quizvraag

De lens in je oog zorgt voor
A
een kleurig beeld
B
een scherp beeld
C
het beschermen tegen stofjes
D
het afsluiten van je oog

Slide 7 - Quizvraag

Hoe heet de buitenste doorzichtige laag van het oog?
A
Glasachtig lichaam
B
Netvlies
C
Hoornvlies
D
Pupil

Slide 8 - Quizvraag

Over welk soort zenuw gaat
een impuls van oog naar hersenen?
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 9 - Quizvraag

Gele vlek
A
Het deel van het oog waar de oogzenuw het oog verlaat en waarmee men niets kan zien.
B
Gedeelte van het netvlies, waarop voornamelijk kegeltjes zijn geconcentreerd.
C
Het doorzichtige deel van het oog dat tussen de lens en het netvlies ligt.
D
Het grootste deel van de menselijke hersenen, dat bestaat uit de linker- en rechter hersenhelft.

Slide 10 - Quizvraag

In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
vaatvlies
B
netvlies
C
harde oogvlies

Slide 11 - Quizvraag

Je loopt van buiten naar binnen, je pupillen vergroten, hoe verloopt deze reflex?
A
impulsen gaan van je oog, naar het CZS (grote hersenen) en vervolgens naar de spiertjes rond je pupil
B
de impulsen gaan van je oog, naar het CZS (je hersenstam) en dan naar de spiertjes in rond je pupil
C
de impulsen gaan van je gevoelszenuwcellen in je oog, direct naar de bewegingszenuwcellen rond je pupil

Slide 12 - Quizvraag

Wat maakt de ogen van inktvissen "mooier" dan die van de mens?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Het oog

Slide 15 - Tekstslide

Binas
87C

Slide 16 - Tekstslide

Hoe wordt het beeld gevormd op je netvlies?

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vormt er een beeld op je netvlies?

Slide 18 - Tekstslide

Scherpstellen: Accomoderen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Teken proces van accomoderen
Verweg kijken:
Straalvormig lichaam is een spier. 
Lengte ontspannen, effect op lensbandjes, effect op lens

Dichtbij kijken:
Straalvormig lichaam is een spier. 
Lengte gespannen, effect op lensbandjes, effect op lens

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Lees 6.2
Maak opdr 16, 17, 18
Maak evt opdr 6.1 af

Slide 22 - Tekstslide

Wat als iemand niet goed kan zien?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat gebeurt er als er fel licht in je oog schijnt?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Hoe zorgen lichtreceptoren er voor dat je kleur kunt zien?

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt gedetailleerd omschrijven hoe het oog in elkaar zit
Je kunt twee belangrijke accomodatie-reflexen uitleggen

Slide 28 - Tekstslide