H4 en H7 4 kader/gemengd

Exponentiële groei
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Exponentiële groei

Slide 1 - Tekstslide

Exponentiële formule

De standaardformule die hoort bij exponentiële groei is:



b is het begingetal

g is de groeifactor

t is de tijd




B=bgt

Slide 2 - Tekstslide

Tabellen

Als je in een tabel iedere keer met dezelfde factor moet vermenigvuldigen om de volgende uitkomst te krijgen, is er sprake van exponentiele groei.


De factor waarmee je vermenigvuldigt is de groeifactor.

Als je terug moet in de tijd, deel je door de groeifactor

Slide 3 - Tekstslide

De factor bij procenten
Als iets met een aantal procenten toe- of afneemt kan je het beginaantal vermenigvuldigen met een factor. 


De factor: 






100aantal.procenten.na.de.verhoging.of.verlaging

Bij een factor >1 neemt de hoeveelheid toe, 

Bij een factor <1 neemt de hoeveelheid af

Slide 4 - Tekstslide

De factor bij procenten
Als een hoeveelheid meerdere keren procentueel verandert,  kan je dat uitrekenen door de factoren met elkaar te vermenigvuldigen. 

Een hoeveelheid neemt eerst met 18% toe, daarna met 5% af. Met hoeveel % verandert de hoeveelheid? 
                                   
de hoeveelheid neemt  12,1 % toe. 
  









1,180,95=1,121

Slide 5 - Tekstslide

De factor bij procenten
De groeifactor: 





100aantal.procenten.na.de.tijdseenheid
100104=1,04

Je krijgt per jaar 4% rente

Dan heb je na een jaar 104%


De groeifactor is:

10094=0,94

Het aantal haaien neemt met 6% per jaar af

Na een jaar is er nog 94% over


De groeifactor is:

Bij een groeifactor >1 is er toenama, 

Bij een factor <1 is er afname

Slide 6 - Tekstslide

De toename is 15%
de factor is dan:
A
0,15
B
0,85
C
1,15

Slide 7 - Quizvraag

De toename is 1,5%
de factor is dan:
A
0,15
B
0,985
C
1,015
D
1,15

Slide 8 - Quizvraag

De afname is 6%
de factor is dan:
A
0,06
B
0,4
C
0,6
D
0,94

Slide 9 - Quizvraag

De afname is 4%
de factor is dan:
A
0,04
B
0,4
C
0,96
D
0,996

Slide 10 - Quizvraag

een hoeveelheid neemt eerst af met 15%
daarna toe met 20% de factor is:
A
0,35
B
1,05
C
1,35
D
1,38

Slide 11 - Quizvraag

Exponentiële formule
Je zet €453 op de bank, je krijgt 4% rente. 
Hoeveel heb je na 10 jaar?

 
uitkomst=begingetalgroeifactortijd

Slide 12 - Tekstslide

Exponentiële formule
Je zet €453 op de bank, je krijgt 4% rente. 
Hoeveel heb je na 10 jaar?

begingetal = 453
groeifactor =
tijd = 10 

Na 10 jaar heb je €670,55 op je rekening staan. 
uitkomst=begingetalgroeifactortijd
100104=1,04
uitkomst=4531,0410=670,55

Slide 13 - Tekstslide

Exponentiële formule
Er zijn nog 2250 panda's, ieder jaar neemt dat aantal met 6% af.
Hoeveel panda's zijn er nog na 15 jaar? 


uitkomst=begingetalgroeifactortijd

Slide 14 - Tekstslide

Exponentiële formule
Er zijn nog 2250 panda's, ieder jaar neemt dat aantal met 6% af.
Hoeveel panda's zijn er nog na 15 jaar? 

begingetal = 2250
groeifactor =
tijd = 15 

Na 15 jaar zijn er nog 889 panda's
uitkomst=begingetalgroeifactortijd
10094=0,94
uitkomst=22500,9415=889,41
Er gaat er 6% af, je hebt dan na een jaar 94% over. 
Kijk goed waar de vraag over gaat, panda's moet je afronden op helen...

Slide 15 - Tekstslide

Exponentiële formule
Er zijn nog 2250 panda's, ieder jaar neemt dat aantal met 6% af.
Hoeveel panda's waren er 5 jaar geleden? 


uitkomst=begingetal:groeifactortijd

Slide 16 - Tekstslide

Exponentiële formule
Er zijn nog 2250 panda's, ieder jaar neemt dat aantal met 6% af.
Hoeveel panda's waren er 5 jaar geleden? 

begingetal = 2250
groeifactor =
tijd = 5 

5 jaar geleden waren er nog 3065 panda's
uitkomst=begingetal:groeifactortijd
10094=0,94
uitkomst=2250:0,945=3065,8
Er gaat er 6% af, je hebt dan na een jaar 94% over. 
Kijk goed waar de vraag over gaat, panda's moet je afronden op helen...

Slide 17 - Tekstslide

som- en verschilgrafiek

Slide 18 - Tekstslide

Somformule
Een somformule is wanneer je twee formules bij elkaar optelt

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
Er worden twee tenten gehuurd:

Deze twee tenten kosten samen:

Slide 20 - Tekstslide

De somformule is:

Slide 21 - Tekstslide

Verschilformule
De verschilformule is het verschil tussen twee formules
duhhhhh....

Slide 22 - Tekstslide

voor het tenten voorbeeld:
Je wilt weten wat het prijsverschil is tussen tent 1 en tent 2

Slide 23 - Tekstslide

somgrafiek
grafiek tent 1 (blauwe lijn)
grafiek tent 2 (oranje lijn)
somgrafiek is de grijze lijn

Slide 24 - Tekstslide

Maak de volgende opdracht:
opdracht 28 in het boek:
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Kijk de opdracht na (en verbeter)
zie volgende slide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Een somformule is...
A
als je twee of meerdere formules met elkaar vergelijkt
B
als je twee of meerdere formules optelt
C
als je wilt weten hoeveel twee verschillende formules samen zijn
D
als je wilt weten wat het verschil is tussen twee formules

Slide 28 - Quizvraag

Gebruik je een som- of verschilformule voor het totaal aantal inwoners?
A
somformule
B
verschilformule

Slide 29 - Quizvraag

Zorg ervoor dat je de verschillende soorten grafieken herkent aan de formule (gemengd)

Slide 30 - Tekstslide

Inklemmen.......

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Leren voor wiskunde =
sommen maken!!!!!

Slide 34 - Tekstslide