BBL 3 Lesweek 9 Examentraining Feiten & Meningen + Bedoeling van de schrijver

Inhoud van de les
Herhalen
  • Soorten vragen: Tekstdoelen
  • Soorten vragen: Onderwerp en hoofdgedachte/ Hoofdzaken en bijzaken
  • Soorten vragen: Tekstverbanden en signaalwoorden

Nieuwe lesstof:
  • Soorten vragen: Feiten en meningen + Bedoeling van de schrijver
Zelfstandig werken : Nu Nederlands Examensprint
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Inhoud van de les
Herhalen
  • Soorten vragen: Tekstdoelen
  • Soorten vragen: Onderwerp en hoofdgedachte/ Hoofdzaken en bijzaken
  • Soorten vragen: Tekstverbanden en signaalwoorden

Nieuwe lesstof:
  • Soorten vragen: Feiten en meningen + Bedoeling van de schrijver
Zelfstandig werken : Nu Nederlands Examensprint

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?

Slide 2 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding.

Straks krijg je hier twee vragen over.

Slide 3 - Tekstslide


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Overhalen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de doelgroep (publiek)?
A
studenten TCR
B
docenten TCR
C
medewerkers TCR

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen

Slide 6 - Quizvraag

De samenvatting van een tekst in een zin is:
A
de hoofdgedachte
B
het onderwerp

Slide 7 - Quizvraag

Lees: Mensen kopen meer spullen als ze honger hebben. Wat is het onderwerp?
A
winkelbezoekers met een lege maag
B
koopgedrag van mensen met honger
C
spullen kopen in een winkelcentrum

Slide 8 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de functie van het vetgedrukte stuk tekst onder de titel?
A
Het probeert de aandacht van de lezer te trekken.
B
Het geeft een korte samenvatting van de tekst

Slide 10 - Quizvraag


Lees de inleiding
nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
enkel aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 11 - Quizvraag

Het middenstuk.....
A
Staat vaak apart van de rest van de tekst.
B
Werkt het doel van de tekst uit.
C
Bestaat meestal uit één alinea.
D
Geeft meestal een conclusie of een samenvatting.

Slide 12 - Quizvraag

Het slot heeft altijd een functie of bedoeling. Wat kan GEEN functie van een slot zijn?
A
een vraag stellen
B
een samenvatting geven
C
een conclusie trekken
D
een oplossing van een probleem geven

Slide 13 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 14 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik ga vandaag eerder naar huis, want ik moet nog boodschappen doen.
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Doordat er een ongeluk was gebeurd, kwamen wij te laat op school.
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

Leerdoelen bij de nieuwe lesstof
  • Je weet het verschil tussen een tekstdoel en de bedoeling.
  • Je weet wat een feit is.
  • Je weet wat een mening is.
  • Je weet wat en argument is.

Slide 17 - Tekstslide

Het verschil tussen DOEL ...
en BEDOELING
Denk hierbij aan de tekstdoelen, zoals informeren, instrueren, overtuigen en overhalen
Denk hierbij aan redenen waarom iemand iets zegt: kwetsen, imponeren, onderbreken.

Slide 18 - Tekstslide

Deze vraag herken je vast!

Slide 19 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
Schrijf één ding op wat je nog weet over feiten, meningen en argumenten. 

Slide 20 - Woordweb

Feit

  • Uitspraak over iets wat waar of onwaar is.
  • Het is controleerbaar. Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is.  

Slide 21 - Tekstslide

Mening

  • Wat iemand ergens van vindt. 
  • Het is niet controleerbaar. Je kunt het eens of oneens zijn. 

Slide 22 - Tekstslide

Argument
  • Een onderbouwing van de mening.
  • De uitleg waarom iemand die mening heeft. 

Slide 23 - Tekstslide

Soort tekst: een betoog
In betoog wil de schrijver je overtuigen. In een betoog vind je dan ook altijd argumentatie daarvoor. Een betoog is altijd subjectief.

Voorbeeld van een betoog: een ingezonden brief, een column of een debat (waarbij voor- en tegenstanders met elkaar discussieren over een stelling.) 

Slide 24 - Tekstslide


Staat hier een feit, mening of argument?
Als je te laat bent, dan moet je je melden.  
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 25 - Quizvraag


Staat hier een feit, mening of argument?
Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 26 - Quizvraag


Staat hier een feit, mening of argument?
Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 27 - Quizvraag

Aan het eind van deze les
  • Herhaald: tekstdoelen, signaalwoorden en verbanden, onderwerp en hoofdgedachte
  • Nieuwe lesstof: Hoofd- en bijzaken, feit, mening en argument.

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!

Slide 29 - Tekstslide