Grammatica H1 deel 2 (1.2 & 1.4)

HERHALING
Noah wil een grote houten tafel aanschaffen.
Kies uit: ww (pv, vd, if), zn, bn, lw.
1 / 23
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HERHALING
Noah wil een grote houten tafel aanschaffen.
Kies uit: ww (pv, vd, if), zn, bn, lw.

Slide 1 - Open vraag

Antwoorden: 
wist je dit ook?
  • Noah: zelfstandig naamwoord (zn)
  • wil: werkwoord (persoonsvorm)
  • een: lidwoord (lw)
  • grote: bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • houten: stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • tafel: zelfstandig naamwoord (zn)
  • aanschaffen: werkwoord (infinitief)

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica en spelling H1
1.3 voornaamwoorden 
1.4 voegwoord en voorzetsel

Slide 3 - Tekstslide

Heb je zin om een rondje te rijden in jouw auto? Ik vind die auto er zo mooi en modern uitzien.

- Welk woord geeft 'iemand' aan?

Slide 4 - Open vraag

Heb je zin om een rondje te rijden in jouw auto? Ik vind die auto er zo mooi en modern uitzien.

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw): 
duidt iemand of iets aan.

Slide 5 - Tekstslide

We moeten het verslag vandaag inleveren, maar ik heb het nog niet af.
- Kies een ander persoonlijke voornaamwoord en herschrijf de zin!

Slide 6 - Open vraag

Heb je zin om een rondje te rijden in jouw auto? Ik vind die auto er zo mooi en modern uitzien.

- Welk woord geeft aan van wie iets is?

Slide 7 - Open vraag

Heb je zin om een rondje te rijden in jouw auto? Ik vind die auto er zo mooi en modern uitzien.

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw): 
geeft aan van wie iets is en staat vóór het bezit.

Slide 8 - Tekstslide

- De caissière vroeg aan ons of wij onze identiteitskaart konden laten zien.

- Robin heeft zijn gereedschap in mijn auto gelaten. 

Slide 9 - Tekstslide

Heb je zin om een rondje te rijden met jouw auto?
Ik vind die auto er zo mooi en modern uitzien!

- Welk woord verwijst ergens naar?

Slide 10 - Open vraag

Heb je zin om een rondje te rijden met jouw auto?
Ik vind die auto er zo mooi en modern uitzien!
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw): 
 verwijst naar iets.
- deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijke.

Slide 11 - Tekstslide

Die schoenen zijn van dat nieuwe merk. Ze hebben meer van dit soort gave schoenen. 
Let op: 
  • de-woord > gebruik deze en die: 
de auto – deze auto, die auto
  • het-woord > gebruik dit en dat
het filiaal – dit filiaal, dat filiaal
  • meervoud > gebruik altijd deze en die
het huis – deze huizen, die huizen

Verschil tussen deze en die?

Slide 12 - Tekstslide

Welke zinnen gebruiken de juiste aanwijzend voornaamwoorden?
A
Deze man is de directeur van deze school.
B
Je kan deze vragen niet aan mij stellen.
C
Die boek is heel interessant om te lezen.
D
Hij pakt die tafeltje op alsof het niks is.

Slide 13 - Quizvraag

Tijdens de uitverkoop werd er erg veel verkocht, omdat de producten de helft van de prijs waren.

- Welk woord verbindt twee zinnen met elkaar?

Slide 14 - Open vraag

Tijdens de uitverkoop werd er erg veel verkocht, omdat de producten de helft van de prijs waren.
Voegwoord (vgw): 
verbindt twee zinnen met elkaar. 

- het voegwoord staat meestal tussen twee zinnen. 
- soms staat het ook vooraan in de zin. 
- bijv: en, maar, want, omdat, als, toen, terwijl, aangezien. 

Slide 15 - Tekstslide

Aangezien er regen is voorspeld, kan je beter een regenjas en paraplu meenemen.
1. Wat is het voegwoord?
2. Maak hier twee aparte zinnen van.

Slide 16 - Open vraag

Aangezien - voegwoord
1. Er is regen voorspeld. 
2. Je kan beter een regenjas en paraplu meenemen. 

Slide 17 - Tekstslide

Tijdens de uitverkoop werd er erg veel verkocht.

- Welk woord zegt iets over de tijd en staat voor het zelfstandig naamwoord?

Slide 18 - Open vraag


Voorzetsel (vz): 
- Staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. 
- Geeft vaak plaats (in, op, naast, uit), tijd (in, tijdens) of reden (door, vanwege) aan.
  •  Kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan, dan geeft het meestal de richting aan (de brug over). 
  •  Komen vaak voor in uitdrukkingen: iets onder de knie hebben. 

- Tijdens de uitverkoop werd er erg veel verkocht, omdat de producten de helft van de prijs waren.

- Hij liep achter de politieagent aan. 

Slide 19 - Tekstslide

1. Vanwege de nieuwe maatregelen kunnen we niet meer uitgaan.
2. We rijden nu met de groep de brug over.
3. In de zomer zijn er tijdens de pauze ijsjes verkrijgbaar.

- Wat is het voorzetsel en geeft het plaats, tijd, reden of richting aan?

Slide 20 - Open vraag

Antwoorden: 
1. Vanwege de nieuwe maatregelen kunnen we niet meer uitgaan.
-> reden 
2. We rijden nu met de groep de brug over. -> richting, staat achter het zelfstandig naamwoord. 
3. In de zomer zijn er tijdens de pauze ijsjes verkrijgbaar. -> tijd

Slide 21 - Tekstslide

Bedenk:
1. Een zin met (minimaal) één soort voornaamwoord
2. Een zin met een voegwoord
3. Een zin met een voorzetsel

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag!
Maak de bijhorende opdrachten in NuNederlands: 
Gram H1.3 en H1.4 

Als je alles hebt behandeld (dus ook 1.1 en 1.2), dan kan je de oefentoets maken. 

Samen naar kijken? Laat het weten! 

Slide 23 - Tekstslide