H1 U4 les 1

Salut H1!
Le  12 mai, 2025
BIENVENUS
- prenez vos livres



1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Salut H1!
Le  12 mai, 2025
BIENVENUS
- prenez vos livres



Slide 1 - Tekstslide

Qu'est -ce qu'on va faire?
  • apprendre 1 et 2 
  • herhalen werkwoorden être, avoir en ww op -er
  • grammaire 1: ex 8

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:

- ken ik de werkwoorden être, avoir en het werkwoord op -er
-  kan ik het nieuwe werkwoord gebruiken in de oefeningen

Slide 3 - Tekstslide

prenez vos i-pads

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van être in:
Je.......... malade
A
est
B
ai
C
suis
D
avons

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in:
Vous ________ dans le jardin.
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in:
Ils ________ dans la chambre.
A
suis
B
es
C
êtes
D
sont

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van être in:
Nous ________ dans la cuisine.
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van avoir in:
Tu ________ une jolie chambre.
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ un nouveau lit.
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van avoir:
Marie ________ un ordinateur dans sa chambre.
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ un balcon.
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Welke werkwoorden vervoeg je NIET als een regelmatig werkwoord op -er?
A
habiter + parler
B
manger + commencer
C
être + avoir
D
regarder + écouter

Slide 16 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
Eric _________à Paris (habiter)
A
habiter
B
habit
C
habite
D
habites

Slide 17 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
Elles ___________ de la musique. (écouter)
A
écoutez
B
écoutent
C
écoutes
D
écouter

Slide 18 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
Nous __________ le français. (aimer)
A
aimons
B
aimes
C
aimez
D
aiment

Slide 19 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm:
Vous ___________ la glace au chocolat ou la glace à la vanille?
A
préférer
B
préférons
C
préféres
D
préférez

Slide 20 - Quizvraag

Ik ken de werkwoorden: ÊTRE, AVOIR en de werkwoorden op -ER
A
B
C
D

Slide 21 - Quizvraag

les devoirs
-  ler apprendre 3
- herhalen werkwoord op -er, avoir en être
- maken grammaire 1: ex 8
- maken écouter: ex. 10

Slide 22 - Tekstslide