Start hoofdstuk 2

Donderdag 12 Maart

- Opdracht over wisselkoers (Gezamenlijk)
- Uitleg geaggregeerde vraag + geaggregeerd aanbod 
- Opdrachten maken
- Afronding 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Donderdag 12 Maart

- Opdracht over wisselkoers (Gezamenlijk)
- Uitleg geaggregeerde vraag + geaggregeerd aanbod 
- Opdrachten maken
- Afronding 

Slide 1 - Tekstslide

Wisselkoersen 
Vraag 1: 
Leg uit hoe door een dalende wisselkoers de inflatie in dat land kan stijgen 

Slide 2 - Tekstslide

Geaggregeerde vraag 
 
De geaggregeerde vraag of macro-economische vraag is de totale hoeveelheid goederen en diensten die consumenten producten, overheid en buitenland in een jaar willen kopen. 

Er bestaat een negatief verband tussen het algemeen prijspeil (CPI) en de omvang van de geaggregeerde vraag. 

Slide 3 - Tekstslide

Geaggregeerd Aanbod
Geaggregeerd aanbod is het aanbod van alle markten in een land. 

Het geaggregeerde aanbod is gelijk aan het netto binnenlands product, dus hoeveel er in een land wordt geproduceerd. 

Hierbij maken we onderscheid tussen lange en korte termijn. 

Slide 4 - Tekstslide

LTGA
Lijn kan wel verschuiven, door bijvoorbeeld technologische ontwikkeling. Er kan dan meer geproduceerd worden! 

Slide 5 - Tekstslide

LTGA
Hoeveel er in totaal geproduceerd kan worden hangt af van de natuurlijke productie omvang. De prijs is op lange termijn aanpasbaar, de lijn loopt verticaal. 

Slide 6 - Tekstslide

Maken opdracht 3 t/m 5
Eerder klaar? 
Dan nakijken en doorlezen 2.3 + 2.4 
timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

Verschuivingen in geaggregeerde vraaglijn:
- Schommelingen door verandering beleid overheid (belastingen of overheidsbestedingen) 
- Conjunctuurschommelingen (meer vraag naar goederen en diensten of juist minder) 

Slide 8 - Tekstslide

Verschuivingen geagregeerd aanbod LANGE TERMIJN
Kan verschuiven door betere scholing, hogere arbeidsproductiviteit, technologische ontwikkeling. 

Slide 9 - Tekstslide

Trendmatige groei
 2008: Alle productiefactoren worden optimaal benut. 

Door technologische ontwikkeling stijgt LTGA wat gebeurt er? 

Slide 10 - Tekstslide

Trendmatige groei
Geaggregeerde vraag geen verandering --> naar B 

Maar, door productiviteit stijgen de lonen, GV neemt toe tot punt C.  

Slide 11 - Tekstslide



Het geaggregeerde aanbod op korte termijn





Het geaggregeerde aanbod is het totale aanbod van alle aanbieders in het land



(niet
verwarren met het collectieve aanbod; dat is het totale aanbod van één
product).





Op
korte termijn verloopt de geaggregeerde aanbodcurve horizontaal. Dit komt door
de
prijsrigiditeit.



Prijzen
zijn rigide als ze niet direct aangepast worden aan veranderingen in vraag en
aanbod.







Slide 12 - Tekstslide

Geaggregeerd Aanbod Korte termijn

Prijsrigiditeit/Prijsstarheid doordat:

- Aanbieders durven niet snel aan te passen

- Productiekosten kunnen niet snel aangepast worden (loonstarheid)

- Moeilijk te bepalen welke prijs bij maximale winst



Stijging van de geaggregeerde vraag leidt tot??



Slide 13 - Tekstslide

Conjunctuurbeweging
  • Wat gebeurt hier? 
  • De geaggregeerde vraag daalt
  • Doordat prijzen rigide zijn wordt er minder geproduceerd
  • Prijzen worden op lange termijn aangepast,  we komen weer in het lange termijn evenwicht

Slide 14 - Tekstslide

Hoe noemen we de grafiek die laat zien hoe scheef de inkomens in een land verdeeld zijn?

Slide 15 - Open vraag

Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering

Slide 16 - Quizvraag

Wat is geen primair inkomen
A
Uitkering
B
Huur
C
Winst
D
Rente

Slide 17 - Quizvraag

Als Nederland een zwakke conjunctuur heeft spreken we van een
A
hoogconjunctuur
B
laagconjunctuur

Slide 18 - Quizvraag

Als er veel consumentenvertrouwen is, is er sprake van een
A
hoogconjunctuur
B
laagconjunctuur

Slide 19 - Quizvraag

Economische groei is er als het reële bbp ...
A
stijgt
B
daalt

Slide 20 - Quizvraag

Welk van de onderstaande inkomens is geen primair inkomen?
A
Loon
B
Rente
C
Winst
D
Uitkering

Slide 21 - Quizvraag

Hoe versterkt een hoog consumentenvertrouwen een hoogconjunctuur?
A
Consumenten denken dat hun inkomen in de toekomst hoog is
B
Consumenten denken dat hun inkomen in de toekomst laag is

Slide 22 - Quizvraag

Consumenten denken dat hun inkomen in de toekomst hoog is
A
Consumenten kopen weinig goederen en diensten
B
Consumenten kopen veel goederen en diensten

Slide 23 - Quizvraag

Consumenten kopen veel goederen en diensten, ook met geleend geld
A
De hoogconjunctuur neemt zo af
B
De hoogconjunctuur wordt zo versterkt

Slide 24 - Quizvraag

Wat is geen gevolg van een recessie/crisis

A
Overheidsuitgaven dalen
B
Werkloosheid stijgt
C
Bedrijven failliet
D
Reorganisaties

Slide 25 - Quizvraag

Het verschil tussen recessie en depressie ...
A
Recessie is minder erg
B
Recessie is 2 kwartalen krimp en depressie 3 kwartalen krimp
C
In beide gevallen daalt het reële BBP

Slide 26 - Quizvraag

Als het een tijdje (+/- 6 maanden) minder goed gaat met de economie
A
depressie
B
recessie
C
regressie
D
degressie

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen gevolg van een recessie/crisis

A
Overheidsuitgaven blijven gelijk
B
Werkloosheid stijgt
C
Bedrijven failliet
D
Reorganisaties

Slide 28 - Quizvraag

Welke kenmerken horen niet bij een hoogconjunctuur?
A
Er is veel werkgelegenheid
B
Winkels en fabrieken draaien op hoge toeren
C
De overheid krijgt minder belastinggeld binnen
D
De overheid kan meer geld uitgeven

Slide 29 - Quizvraag

Welke kenmerken horen bij een hoogconjunctuur?
A
Sommige bedrijven hebben moeite om nieuw personeel te vinden
B
Het aanbod van goederen is groot ten opzichte van de vraag
C
De vraag naar luxe goederen blijft gelijk

Slide 30 - Quizvraag

Terugkoppeling
In een hoogconjunctuur wordt veel besteed. 
Bedrijven draaien op volle toeren, waardoor veel personeel nodig is, veel geld verdiend wordt en de overheid veel belastinggeld binnenkrijgt.

Slide 31 - Tekstslide

Hoe verzwakt een laag consumentenvertrouwen de conjunctuur?
A
Consumenten gaan veel besteden
B
Consumenten houden extra geld achter de hand

Slide 32 - Quizvraag

Consumenten houden extra geld achter de hand
A
Consumenten kopen dus minder goederen en diensten
B
Consumenten kopen meer goederen en diensten

Slide 33 - Quizvraag

Consumenten kopen dus minder goederen en diensten
A
De conjunctuur verbeterd zich
B
De conjunctuur verzwakt nog meer

Slide 34 - Quizvraag

Welke kenmerken horen er bij een laagconjunctuur?
A
Er is veel werkgelegenheid
B
Winkels en fabrieken draaien niet op volle toeren
C
De overheid krijgt meer belastinggeld binnen

Slide 35 - Quizvraag

Welke kenmerken horen er niet bij een laagconjunctuur?
A
De inflatie is hoog
B
De vraag naar goederen is laag
C
De overheid krijgt minder belastinggeld binnen

Slide 36 - Quizvraag

Terugkoppeling
In een laagconjunctuur is de vraag naar goederen laag.
De productie bij bedrijven is laag, waardoor er weinig werkgelegenheid is en de overheid weinig belastinggeld ontvangt.
Veel bedrijven durven hun prijzen niet te verhogen, de inflatie is dus laag

Slide 37 - Tekstslide