H4.7 & 4.8 flexles

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek
  • schrift/papiertje/pen


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek
  • schrift/papiertje/pen


Slide 1 - Tekstslide

Planning
Blok 1: uitleg ontleden


Blok 2: uitleg soorten werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm vinden
  1. persoonsvorm is een vorm van een werkwoord
  2. kan in enkelvoud of meervoud staan

Je vindt de persoonsvorm door de tijd van de zin te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de pv?
Een Japanse boot is onlangs voor de kust gezonken.


Voor elk vak geven docenten leerlingen huiswerk op.

Brugklassers zijn stressgevoelig in toetsweken.


Slide 4 - Tekstslide

Zinsdeelstrepen zetten
  1. Zinsdeel bestaat uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen.
  2. Elk zinsdeel  heeft één functie: wg, o, lv. Persoonsvorm is een zinsdeel dat hoort bij het wg of ng.

Doe de zinsdeelproef: probeer steeds een woord of woordgroep voor de pv te zetten. Als dat zo is, is het een zinsdeel. 

Slide 5 - Tekstslide

Waar moeten de strepen?
Een Japanse boot is onlangs voor de kust gezonken.

Voor elk vak geven docenten leerlingen huiswerk op.

Brugklassers zijn stressgevoelig in toetsweken.

Slide 6 - Tekstslide

WG of NG
NG: koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven) met een aanvullend zinsdeel waarin een bn of zn staat. Onderwerp IS iets. Bij ng nooit een lv.

WG: alle werkwoorden in de zin. Denk aan aan het/te +infinitief en splitsbaar werkwoord (H 2.7). Onderwerp DOET iets.

Leer het stappenplan van p.152 uit je hoofd.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het gezegde?
Een Japanse boot | is | onlangs | voor de kust | gezonken.

Voor elk vak | geven | docenten | leerlingen | huiswerk | op.

Brugklassers|  zijn | stressgevoelig | in toetsweken.


Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp
Onderwerp is de hoofdrolspeler in de zin. Begint nooit met een voorzetsel.

Manier 1: onderwerpsproef
pv veranderen van enkelvoud naar meervoud of andersom
zinsdeel dat mee moet veranderen, is het onderwerp
Manier 2: vraag stellen
Wie/wat  + gezegde? Antwoord hierop is het onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Een Japanse boot | is | onlangs| voor de kust | gezonken.         wg

Voor elk vak | geven | docenten | leerlingen | huiswerk | op.     wg

Brugklassers|  zijn | stressgevoelig | in toetsweken.      ng


Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
  • Belangrijke rol naast het onderwerp. Begint nooit met een voorzetsel.
  • Komt voor in zinnen met werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten: iets stemmen, iemand feliciteren.
  • Nooit bij een naamwoordelijk gezegde.

Vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie/wat + wg + o? Antwoord is het lijdend voorwerp.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
Een Japanse boot | is | onlangs| voor de kust | gezonken.         wg
                  o
Voor elk vak | geven | docenten | leerlingen | huiswerk | op.     wg
                                                    o
Brugklassers|  zijn | stressgevoelig | in toetsweken.      ng
              o


Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
  • Begint met aan of voor en je kunt het weglaten
  • Begint niet met aan of voor, maar je kunt het er wel bijdenken
  • Zit bijna nooit in een zin met een naamwoordelijk gezegde
  • Aan/voor wie/wat + gezegde + onderwerp (+lv) ? => mv

Joris geeft een snoepje aan Ingrid.
Joris geeft Ingrid een snoepje.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
Een Japanse boot | is | onlangs| voor de kust | gezonken.         wg
                  o
Voor elk vak | geven | docenten | leerlingen | huiswerk | op.     wg
                                                    o                                               lv
Brugklassers|  zijn | stressgevoelig | in toetsweken.      ng
               o


Slide 14 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb) p. 51
Heb je wg of ng, o, lv, mv gevonden? 
De zinsdelen die overblijven en extra informatie geven zijn bijwoordelijke bepalingen. 

De bwb geeft antwoord op: 
Wanneer, waar, waarmee, waardoor/waarom, hoeveel (keer) waarheen, hoe + wg + o (+ lv + mv)?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Een Japanse boot | is | onlangs| voor de kust | gezonken.         wg
                  o
Voor elk vak | geven | docenten | leerlingen | huiswerk | op.     wg
                                                    o                        mv               lv
Brugklassers|  zijn | stressgevoelig | in toetsweken.      ng
               o


Slide 16 - Tekstslide

Woordsoorten


Zie schema op pagina 152.

Slide 17 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • heeft een duidelijke betekenis: je kunt het doen 
  • kan in zijn eentje het werkwoordelijk gezegde zijn
  • één zww in een wg

Ik fiets naar school.                                            wg = fiets
Wij zingen onder de douche.                         wg = zingen
Hij lacht heel veel.                                               wg = lacht

Slide 18 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
  • heeft geen duidelijke betekenis
  • belangrijkste kww: zijn, worden, blijven
  • één kww in een ng

Hij is dokter in het ziekenhuis.                  ng: is dokter in het zkhs
Hij werd vorig jaar profvoetballer.           ng: werd profvoetballer
Ook in de regen blijven zij vrolijk.             ng: blijven vrolijk

Slide 19 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
  • kan niet in zijn eentje een wg of ng zijn
  • komt voor bij wg EN ng
  • bij meer werkwoorden in het gezegde is pv = hww

Ik zal naar school fietsen.                wg= zal (hww) fietsen (zww)
Hij is kampioen geworden               ng = is kampioen geworden
                                                                       is (hww) geworden (kww)

Slide 20 - Tekstslide

Lastige gevallen
De jongen heeft altijd al wat geld willen bijverdienen.
                       pv = hww                                bijverdienen duidelijk = zww
                                                    willen = hww

De jongen blijft lachen.            wg: onderwerp doet iets
                      pv = hww            lachen  = zww

Slide 21 - Tekstslide

Lastige gevallen
Remy wil vakkenvuller blijven 
                                                      zolang hij bij zijn ouders blijft wonen.

  • wil vakkenvuller blijven => ng (onderwerp is iets)
pv = hww              kww = blijven (worden/ zijn) 
  • blijft wonen => wg (onderwerp doet iets)
pv = hww                 zww = wonen (duidelijke betekenis)         

Slide 22 - Tekstslide

Benoem elk woord

Ik ga over drie jaar misschien reizen in Europa met mijn beste vriendin.
timer
2:00

Slide 23 - Tekstslide

Antwoord
Ik (psv) | ga (hww) | over (vz)  | drie (bhtw) | jaar (zn) | 

misschien (bw)  | reizen (zww) |  in (vz) | Europa  (zn)| 

met (vz) |  mijn (bzv | beste (bn) |vriendin (zn).

Slide 24 - Tekstslide

Afsluiting
Tot later!!

Slide 25 - Tekstslide