Financieel beleid les 18 week 9

Financieel beleid B
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Financieel beleid deel BMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Financieel beleid B

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg hoofdstuk 6

Gezamenlijk vragen maken 
Agenda

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Balans

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

6.1 Balans

Slide 4 - Tekstslide

Een balans is altijd in evenwicht.

Dus de waarden aan de debet kant (bezittingen) is gelijk aan de waarden aan de credit kant (vermogen).


Formule:

Eigen vermogen = bezittingen - schulden

a. debet - credit
b. credit - debet

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Guus heeft op 1 januari de volgende bezittingen en schulden. Hij heeft een bedrijfspand van € 450.000, een inventaris van € 100.000, een auto van € 50.000, een voorraad van € 45.000, van debiteuren heeft hij € 25.000 tegoed en in de kas heeft hij € 10.000.
Aan schulden heeft Guus een hypothecaire lening van 
€ 320.000, een lening bij zijn oom van € 130.000, een rekening-courant met een debetsaldo van € 20.000 (hij staat dus rood) en een schuld aan crediteuren van € 30.000. 



Maak een balans

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Liquiditeitsbalans
Wanneer je een balans opdeelt in investeringsduur (debet) en beschikbaarheidsduur (credit) spreek je van een liquiditeitsbalans.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Liquiditeitsbalans

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De periode dat je geld hebt geïnvesteerd in een bezitting is de omlooptijd.

Vaste activa = langer dan één jaar
Vlottende activa = korter dan één jaar




Omloopsnelheid

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De periode dat je geld hebt geïnvesteerd in een bezitting is de omlooptijd.

Vreemd vermogen lang = langer dan één jaar
Vreemd vermogen kort = korter dan één jaar




Omloopsnelheid

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke onderdelen horen bij de vaste activa?
Bedrijfspand
Inventaris
Auto
Voorraad
Debiteuren
Kas

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke onderdelen horen bij de vlottende activa?
Bedrijfspand
Inventaris
Auto
Voorraad
Debiteuren
Kas

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een liquiditeitsbalans

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rens beschikt over de volgende gegevens: bedrijfspand €450.000, machines €195.000, inventaris €65.000, transportmiddelen €45.000, goederenvoorraad €140.000, debiteuren €60.000, kas €7.500, hypothecaire lening €360.000, crediteuren €80.000 en een rekening-courantkrediet van €60.000.
Bereken het eigen vermogen.

Slide 15 - Open vraag

 



Bezittingen = 962.500 
Schulden = 500.000
Ev = 462.500
Rens beschikt over de volgende gegevens: Bedrijfspand €450.000, machines €195.000, inventaris €65.000, transportmiddelen €45.000, goederenvoorraad €140.000, debiteuren €60.000, kas €7.500, hypothecaire lening €360.000, crediteuren €80.000 en een rekening-courantkrediet van €60.000.
Bereken het eigen vermogen.
Maak een liquiditeitsbalans

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 7 maken

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.2 Liquiditeit
Een ondernemer is liquide als hij/zij aan z'n betalingsverplichtingen kan voldoen.

Dit beoordeel je d.m.v. liquiditeitskengetallen:
Quick-, Current- en Cashratio.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkkapitaal
Gouden balansregel: Geld dat je voor lange tijd nodig hebt, moet ook voor lange tijd beschikbaar zijn. 
Of te wel: 

De langlopende bezittingen (vaste activa) wordt gefinancierd met het vreemd vermogen lang. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nettowerkkapitaal
Of je voldoet aan de gouden balansregel bereken je als volgt:

Nettowerkkapitaal = EV  + VVL - Vaste activa

Is het antwoord positief dan voldoe je aan de regel.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brutowerkkapitaal
De vlottende activa (incl. liquide middelen) noem je het brutowerkkapitaal. 

Als je van het brutowerkkapitaal de kortlopende schulden afhaalt krijg je ook het nettowerkkapitaal.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken het nettowerkkapitaal.

Slide 22 - Open vraag

 



Bezittingen = 962.500 
Schulden = 500.000
Ev = 462.500
Maak opdracht 13

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.3 Solvabiliteit
Als je geld bij de bank wilt lenen, moet je zorgen dat je bedrijf solvabel is. Een onderneming is solvabel als er opheffing van de onderneming na verkoop van de bezittingen geen schulden meer over zijn. 

Hoe beter de solvabiliteit hoe sneller je een lening kunt krijgen. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Solvabiliteitspercentage
Verhouding van het totaalbedrag van de bezittingen en het totaalbedrag van de schulden. Twee formules:

1. Bezittingen / schulden x 100%
Uitkomst bijv. 150% betekend dat je een keer zoveel bezittingen hebt dan schulden. Is dat positief of negatief?


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Solvabiliteitspercentage
Verhouding van het totaalbedrag van de bezittingen en het totaalbedrag van de schulden. Twee formules:

1. Bezittingen / schulden x 100%
Uitkomst bijv. 150% betekend dat je een keer zoveel bezittingen hebt dan schulden. Is dat positief of negatief?

2. EV / VV x 100%
Uitkomst bijv. 50% betekend dat je een keer zoveel EV hebt dan VV. Is dat positief of negatief?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken het solvabiliteitspercentage.
Formule: bezittingen/schulden x 100%

Slide 28 - Open vraag

 



136%
Bereken het solvabiliteitspercentage.
Formule: EV/VV x 100%

Slide 29 - Open vraag

 



136%
Solvabiliteitsgraad
Geeft aan welk percentage van het totale vermogen uit eigen vermogen bestaat. Of te wel, welk gedeelte van je onderneming is echt van jezelf en wordt niet door geld van anderen bekostigd. 

33% en hoger wordt gezien als gezond.

Formule: EV/TV x 100%

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de solvabiliteitsgraad.
Formule: EV/TV x 100%

Slide 31 - Open vraag

 



26,5%
Debt ratio
Verhouding tussen het vreemd vermogen en het totale vermogen. Laat zien welk deel van het totale vermogen gefinancierd wordt met vreemd vermogen.

Formule?


Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Debt ratio
Verhouding tussen het vreemd vermogen en het totale vermogen. Laat zien welk deel van het totale vermogen gefinancierd wordt met vreemd vermogen.

Formule: VV / TV 

Debt ratio is een verhoudingsgetal GEEN PERCENTAGE


Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Solvabiliteitsgraad en -percentage is de regel: hoe hoger, hoe beter. 

Bij Debt ratio is het andersom: 
hoe lager, hoe beter. 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de debt ratio.
Formule: vv/tv

Slide 35 - Open vraag

 



26,5%
Vragen maken
1 t/m 29

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies