week 10 - repaso

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Buenos días

¿Qué vamos a hacer?

• repaso

Semana 10

Leerdoel Tarea 5

• Ik kan een mail schrijven waarin ik iets over mezelf vertel en over hoe

ik woon en hoe mijn huis eruit ziet.

Ahora tú

Escribe un correo electrónico a un amigo/ 

una amiga en donde describes tu casa.

  

Leerdoel: een e-mail schrijven

 Mi casa tiene…… (noem de ruimtes)

 Mi dormitorio, mi salón tiene….(noem de meubels)

 Mi (meubel) es (kleur).

 Mi (ruimte) es (kleur).

 Tengo (meubel of ruimte) (+kleur)

Leerdoelen Tarea 1

• Ik kan vertellen wat mijn voorkeur is.
• Ik weet hoe je de bijvoeglijke naamwoorden in het Spaans vormt.
• Ik weet hoe je het meervoud van bijvoeglijke naamwoorden vormt.
• Ik kan mijn mening geven met “creo que”
• Ik kan reageren op de mening van iemand anders.
• Ik kan vertellen wat ik leuk vind met gustar (me/te)

Tarea 1

Hoe vraag je naar iemands voorkeur?

Hoe geef je antwoord? 

Hablar de prefencia

¿Cuál es tu ..................... favorito/a?

Mi ............... favorito/a es....................

Hoe kun je in het Spaans je mening geven?

Hoe kun je reageren op een mening?

Dar opinión

Creo que ............ es .................

Yo también.

Yo no.

Sí, es verdad.

No, no es verdad.

Creo que sí.

Traduce

1. Wat is je favoriete dier?
2. Mijn favoriete dier is een hond.
3. Wat is je favoriete eten?
4. Mijn favoriete eten is pizza.
5. Ik vind dat Spaans interessant is.
6. Ik vind dat klassieke muziek saai is.
7. Ik ook. 

Uitwerking

1. ¿Cuál es tu animal favorito?
2. Mi animal favorito es un perro.
3. ¿Cuál es tu comida favorita? 
4. Mi comida favorita es pizza.
5. Creo que el español es interesante.
6. Creo que la música clásica es aburrida.
7. Yo también.

Wat weet je nog over het bijvoeglijk naamwoord?

-o wordt -a bij een vrouwelijk zelfst. nw.

-e en medeklinker zijn onveranderlijk

Ze staan achter het zelfstandig naamwoord.

Leerdoel: bijvoeglijk nw.

Wat weet je nog over het meervoud?

klinker + -s

medeklinker + -es

het lidwoord moet ook in het meervoud gezet worden

Meervoud

la casa

1. blanco
2. blanca
3. blancos
4. blancas

el comedor

1. bonito
2. bonita
3. bonitos
4. bonitas

las sillas

1. amarillo
2. amarilla
3. amarillos
4. amarillas

la mesa

1. moderno
2. moderna
3. modernos
4. modernas

la cocina

1. verde
2. verda
3. verdes
4. verdas

zet in het meervoud:
el comedor grande

zet in het meervoud
el libro interesante

zet in het meervoud
la mochila azul

zet in het meervoud
la chica inteligente

Gustar

Wat weet je nog van gustar?

gusta + zelfstandig nw. enkelvoud

gusta + werkwoord

gustan + zelfstandig nw. meervoud

(A mí) me

(A tí) te

Gustar

¿A tí ........................... los perros?

A mí ...................... escuchar música.

¿A tí .................... el fútbol?

A mí................. hablar español.

Leerdoelen Tarea 3

• Ik weet de vervoeging van de regelmatige werkwoorden op -AR, -ER en -IR
  
• Ik kan het onregelmatige werkwoord estar vervoegen.
• Ik kan het onregelmatige werkwoord tener vervoegen.
  

verbos regulares

yo

tú

él, ella, usted

nosotros/as

vosotros/as

ellos, ellas, ustedes

hablar

hablo

hablas

habla

hablamos

habláis

hablan

comer

como

comes

come

comemos

coméis

comen

vivir

vivo

vives

vive

vivimos

vivís

viven

praten

eten

wonen/leven

Leerdoel: werkwoorden

Stappen om te vervoegen

• Elke werkwoord in het Spaans heeft een familie: -ar -er of -ir
  
• Vind de stam door -ar, -er of -ir eraf te halen
  
• plaats de bijbehorende uitgang achter de stam

Vervoeg de werkwoorden in de jusite vorm van de presente

1. Paco ________ (hablar) tres idiomas.

2. Mis padres no  ___________ (beber) alcohól. 

3. Fátima y yo _____________ (vivir) en España. 

4. Tú y Carlos _____________ (tomar) un café. 

Módulo 2 pág 35,  3.5 A 

1. ¿Dónde está mi mochila?

2. ¿Vosotros  estáis en el colegio Dr.-Knippenberg?

3. Yo estoy en casa.

4. Mis libros están en mi dormitorio.

5. ¿Tú estás en Madrid?

6. Lola y yo estamos en casa de Javi.

Módulo 2 pág 35,  3.5 B

1. ¿Cuántos años  tienes tú?

2. Yo tengo 14 años.

3. Mi amigo tiene una casa muy grande.

4. ¿Pepe y tú tenéis un jardín?

5. No, nosotros tenemos  un balcón.

6. El señor Perez tiene  46 años.

https://www.lessonup.com/nl/lesson/q5MDfyzhaaayPzEiy?utm_source=app&utm_campaign=shared-lesson-app&utm_content=1643366349400&utm_medium=shared-link

Leerdoelen Tarea 4

• Ik weet hoe de verschillende ruimtes in huis heten.
• Ik weet hoe de verschillende meubels heten.
• Ik ken de kleuren.
• Ik ken de getallen t/m 100
• Ik kan vertellen hoe mijn huis eruit ziet.

https://www.lessonup.com/nl/lesson/q5MDfyzhaaayPzEiy?utm_source=app&utm_campaign=shared-lesson-app&utm_content=1643366349400&utm_medium=shared-link

Traduce:

1. Ik heb een groot huis.
2. Mijn huis heeft een woonkamer, een keuken, 3 slaapkamers en een badkamer.
3. De keuken is rood.
4. De badkamer is wit.
5. Het bed, de kast en de tafel staan in mijn slaapkamer. 
6. Mijn slaapkamer is groen en wit.  

Uitwerking

1. Tengo una casa grande.
2. Mi casa tiene un dormitorio, una cocina, tres dormitorios y un cuarto de baño.
3. La cocina es roja.
4. El cuarto de baño es blanco.
5. La cama, el armario y la mesa están en mi dormitorio.
6. Mi dormitorio es verde y blanco. 

Leer módulo 2 pág 49 y 50

Leerdoelen

Bekijk de leerdoelen.

Waar heb je nog vragen over?

Módulo pág. 4, 5, 6