V3 Stijlfiguren

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog van vorige week?
Noem - behalve rijm - een kenmerk van poëzie.

Slide 2 - Open vraag

Stijlfiguren
Aan het einde van de les ken je de volgende stijlfiguren
- Herhaling                                         - Understatement
- Opsomming                                    - Ironie 
- Tegenstelling                                  - Sarcasme
- Paradox                                             - Pleonasme
- Eufemisme                                      - Tautologie
- Hyperbool                                        - Retorische vraag 

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
Woorden of zinnen worden herhaald of hetzelfde wordt - in andere woorden - steeds opnieuw gezegd.
 

Slide 4 - Tekstslide

Opsomming
Er wordt een aantal dingen opgesomd of na elkaar opgenoemd. 

"Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder."
Ramses Shaffy - (vanaf 0:48)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Tegenstelling
Dingen worden tegenover elkaar gezet, zodat de verschillen meer opvallen. 

"Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht."

Slide 7 - Tekstslide

Paradox
Schijnbare tegenstelling; wat elkaar tegen lijkt te spreken, wordt toch met elkaar verbonden. 

"Voor de miljoenste keer: ik overdrijf niet! "

"Schrijven is de kunst van het schrappen."


Slide 8 - Tekstslide

Eufemisme
Een duidelijke omschrijving wordt vervangen door een verzachtende, verhullende beschrijving. 

"De dierenarts heeft vandaag de poes laten inslapen."

"Hij is een bekende van de politie."

Slide 9 - Tekstslide

Hyperbool
Overdrijving; iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is. 

"Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen. "

"Ik heb wel een eeuw op je staan wachten."

Slide 10 - Tekstslide

Understatement
Iets wordt afgezwakt terwijl het in werkelijkheid veel erger of groter is. 

"Als je een 1 voor die toets hebt gekregen, zul je wel een paar foutjes gemaakt hebben."

Slide 11 - Tekstslide

Ironie 
Iets wordt beschreven op een spottende, niet kwetsende manier. 

 
 

Slide 12 - Tekstslide

Sarcasme
Harde, bijtende spot die verder gaat dan ironie. 

Slide 13 - Tekstslide

Retorische vraag 
Een vraag waar de vraagsteller geen antwoord op wil krijgen. 
De luisteraar wordt aan het denken gezet. 



Slide 14 - Tekstslide

Tijdens zijn les hebben wij ons een breuk gelachen.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Hyperbool
D
Understatement

Slide 15 - Quizvraag

'Wel een leuk optrekje', zei de dictator toen hij zijn paleis zag.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Hyperbool
D
Understatement

Slide 16 - Quizvraag

Toen de wiskundeleraar ronde cirkels op het bord tekende, wist ik genoeg.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Hyperbool
D
Understatement

Slide 17 - Quizvraag

Witte Reus: wast een berg, kost een beetje.
A
Tegenstelling
B
Eufemisme
C
Retorische vraag
D
Paradox

Slide 18 - Quizvraag

Mijn kat heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.
A
Tegenstelling
B
Eufemisme
C
Retorische vraag
D
Paradox

Slide 19 - Quizvraag

Een strofe van vier versregels noemen we ...
A
Enjambement
B
Kwatrijn
C
Distichon
D
Terzet

Slide 20 - Quizvraag

Mijn kat heeft het tijdelijke met het Is niet iedereen wel eens ondeugend geweest?
A
Tegenstelling
B
Eufemisme
C
Retorische vraag
D
Paradox

Slide 21 - Quizvraag

Ik twijfelde of ik benzine of diesel zou tanken en keek naar mijn auto, die zijn schouders leek op te halen.
A
Ironie
B
Sarcasme
C
Herhaling
D
Personificatie

Slide 22 - Quizvraag

'Je kletst me de oren van het hoofd', zei de leraar tegen het verlegen meisje.
A
Ironie
B
Sarcasme
C
Herhaling
D
Personificatie

Slide 23 - Quizvraag

Schrijf op wat je deze les geleerd hebt. Schrijf ook de uitleg op.

Slide 24 - Open vraag