week 45, VWO-2, herhaling voor de toets

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

leerdoelen
- Ik weet wat de regels zijn voor het spellen van werkwoorden.
- Ik kan in een zin een correct gespelde werkwoordsvorm invullen.
- Ik kan bijzonderheden in werkwoordspelling uitleggen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoel: Ik kan in een zin een correct gespelde werkwoordsvorm invullen: verleden tijd.

Josje (stoten) haar knie zo hard dat zij zich (verwonden).

Slide 6 - Open vraag

Geef de twee onderstreepte woorden:
De (vrezen) koning gaf de (vermoorden) vijand geen bloemen.

Slide 7 - Open vraag

Welk antwoord is juist?
(zin staat in de verleden tijd)

Verstappen dee... weer mee in Zandvoort, hij race..... als nooit tevoren.
A
deed, racete
B
deedt, racete
C
deed, racede
D
deedt, racede

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

leerdoelen
- Ik weet wanneer je een hoofdletter schrijft en wanneer welk leesteken.
- Ik kan in een zin of tekst de juiste hoofdletters en leestekens invullen.
- Ik kan uitleggen hoe interpunctie of hoofdlettergebruik de betekenis van een woord of zin bepaalt.

Slide 10 - Tekstslide

In welke twee zinnen worden de hoofdletters juist gebruikt?
A
's Avonds wordt het in de winter vroeg donker.
B
'S avonds wordt het in de winter vroeg donker.
C
Er is al jaren geen elfstedentocht meer geweest.
D
Er is al jaren geen Elfstedentocht meer geweest.

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin worden de hoofdletters juist gebruikt?
A
In Juni is Mevrouw van Kaak jarig, zij was liever met Kerst jarig geweest.
B
In Juni is mevrouw Van Kaak jarig, zij was liever met kerst jarig geweest.
C
In juni is Mevrouw van Kaak jarig, zij was liever met kerst jarig geweest.
D
In juni is mevrouw Van Kaak jarig, zij was liever met Kerst jarig geweest.

Slide 12 - Quizvraag

Typ onderstaande zin over, plaats punten, uitroeptekens, vraagtekens en komma's waar nodig.

hou daarmee op esther

Slide 13 - Open vraag

In welke zin worden aanhalingstekens juist gebruikt?
A
'Vergeet niet,' zei de docent, 'dat de deadline 16 december is.'
B
'Vergeet niet' zei de docent dat de deadline 16 december is.
C
'Vergeet niet', zei de docent, 'dat de deadline 16 december is'.
D
Vergeet niet zei de docent dat de deadline 16 december is. '

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

leerdoelen les 32
- Ik weet wat het onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerpen van een tekst zijn.
- Ik kan wat het onderwerp, hoofdgedachte en deelonderwerpen van een tekst herkennen.
- Ik kan voorbeelden vinden van teksten waarbij de titel en tussenkoppen wel of niet het onderwerp en de hoofdgedachte weergeven.
- Ik kan zelf een hoofdgedachte en deelonderwerp bedenken bij een gegeven onderwerp

Slide 16 - Tekstslide

Vragen in de toets:
Bijvoorbeeld:
-  Bepaal de hoofdgedachte van onderstaande tekst.
- Wat is een deelonderwerp?

Slide 17 - Tekstslide

leerdoelen les 33
- Ik weet wat een hoofdzaak en een bijzaak is.
- Ik kan zinnen met hoofdzaken en zinnen met bijzaken van elkaar onderscheiden.
- Ik kan uitleggen waarom zinnen in een tekst hoofdzaken of bijzaken zijn.
- Ik kan zelf de hoofdzaken van een tekst samenvatten in een alinea.

Slide 18 - Tekstslide

toetsvragen
Bijvoorbeeld:
- Bepaal de hoofdzaak uit onderstaande alinea.

- Waar kun je meestal de hoofdzaken vinden in een tekst?

- Wat is het verschil tussen een hoofdzaak en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 19 - Tekstslide

leerdoelen les 34
- Ik weet hoe ik een lange tekst moet samenvatten.
- Ik kan belangrijke informatie in een tekst herkennen.
- Ik kan uitleggen waarom dit de belangrijkste informatie is.
- Ik kan zelf de belangrijkste informatie uit een tekst         samenvatten

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan samenvatten
- Globaal lezen —> onderwerp bepalen
- Intensief lezen —> Hoofdgedachte bepalen en hoofdzaken                                                   aanwijzen.
- Titel v.d. tekst noteren
- Hoofdzaken opschrijven
- Samenvatting goed doorlezen

Slide 21 - Tekstslide

Een toetsvraag zal zijn:
- Maak een samenvatting van onderstaande tekst. Hierin laat je zien dat je weet hoe je de leerdoelen kunt toepassen in een eigen gemaakte samenvatting.

Slide 22 - Tekstslide

woordenschat
- Je kent de woordjes uit de lessen 27, 28, 32, 33, 34.
- Je kunt met deze woordjes een goede zin maken waaruit blijkt dat je de betekenis snapt.

Slide 23 - Tekstslide

Welke twee zinnen zijn correct voor de toets?
A
Ik ben heel rap.
B
Ik ben heel rap en ben in vijf minuten op school!
C
Ik ruik onraad.
D
Ik ruik onraad, deze vraag is misschien een strikvraag

Slide 24 - Quizvraag

Maak een goede zin met het woord:
vitrine

Slide 25 - Open vraag

Wat doen we vandaag?
- Zinnen maken met de woordjes.
- Oefenen met ww-spelling.
- Oefenen met leestekens.
- Heb je van alle lessen genoeg oefeningen gemaakt? 
Ook van les 34??

Slide 26 - Tekstslide