4H 1609

Programme
Toets(stof)
Herhalen/nakijken bijvoeglijk naamwoord + ex. 16
Faire ex. 14, 18A, 18C

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programme
Toets(stof)
Herhalen/nakijken bijvoeglijk naamwoord + ex. 16
Faire ex. 14, 18A, 18C

Slide 1 - Tekstslide

Unité 1:
 Voca Lire F-N
 Voca Écrire & Parler N-F
 Grammaire I + II + III (kijk ook in manuel voor extra uitleg en uitzonderingen!)

  
Bijvoeglijk naamwoord
  
Regelmatige ww op -er, aller, avoir, être en faire in 4 tijden (présent, passé composé, imparfait en futur)
  
Telwoorden, kloktijden, data 


Examenidioom p. 2 t/m 5 (alleen F-N)
Unité 1:
Voca thematique (F-N of N-F - leer zoals aangegeven)
Examenidioom H1 + H2 (F-N)
Ex. 16 (F-N/N-F) + zinnen écrire U1 (N-F)
Grammaire I + II (kijk ook in manuel voor extra uitleg en uitzonderingen! F-N/N-F)
  1. Bijvoeglijk naamwoord
  2. Regelmatige ww op -er, aller, avoir, être en faire in 4 tijden (présent, passé composé, imparfait en futur)


Examenidioom p. 2 t/m 5 (alleen F-N)

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken/bespreken ex. 11B/11C
Stappenplan:
1. mannelijk/vrouwelijk?
2.enkelvoud/meervoud?
3. eerste letter zelfstandig naamwoord?
Standaardregel: 
m. ev
v. ev
m. mv
v. mv
x
e
s
es

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken ex. 16
1. Je m'appelle ...
2. Quel âge as-tu? Antwoord: ....
3. Je suis en seconde
4. Tes cheveux et tes yeux. Antwoord:
 

Slide 4 - Tekstslide

4. Mes cheveux sont blonds et mes yeux sont verts
5. J'habite à Utrecht
6. Mon passe-temps préféré est ...
Mes passe-temps préférés sont ...

Slide 5 - Tekstslide

Au travail
Faire ex. 14
Bespreken
Faire ex. 18A + 18C

Slide 6 - Tekstslide

Les cours suivants...
Vendredi 8/9: herhalen stof / extra oefenen
Semaine 37: oefentoets maken (inleveropdracht)
21 september: vragen beantwoorden/stof herhalen/leren
22 september: toets

Slide 7 - Tekstslide

Schrijfopdracht
Afkortingen:
sp = spellingsfout
gram = grammaticale fout
zin = fout in zinsbouw
voc = verkeerd gebruik woord/niet bestaand woord in FR

Structuur


Slide 8 - Tekstslide

Programme
Herhaling bijvoeglijk naamwoord (ex. 14)
Ex. 16
Werkwoorden 
Stencil + opdrachten 18B en 18C

Les devoirs: Stencil leren

Slide 9 - Tekstslide

Les verbes
in 5 tijden:
  1. présent
  2. imparfait
  3. passé composé
  4. futur
  5. conditionnel/futur du passé

Slide 10 - Tekstslide

Présent
Werkwoorden op -er: -e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
Onregelmatige werkwoorden: rijtje stampen!

Slide 11 - Tekstslide

Imparfait
1. Nous-vorm in de présent
2. -ons weghalen. Dan heb je de juiste stam.
3. Uitgangen van de imparfait toevoegen:
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient

Slide 12 - Tekstslide

Passé composé 
1. Hulpwerkwoord: être/avoir (présent)
2. Voltooid deelwoord
Werkwoord op -er: voltooid deelwoord eindigt op -é
Onregelmatige werkwoorden: stampen!

Slide 13 - Tekstslide

Futur
Werkwoorden op -er: hele werkwoord + uitgangen
Avoir: aur-
Être: ser-
Faire: fer-
Aller: ir-

Uitgangen: -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont

Slide 14 - Tekstslide

Conditionnel
Futur + imparfait
Regelmatig: hele ww / Onregelmatig:
Avoir: aur-
Être: ser-
Faire: fer-
Aller: ir-
Uitgangen: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de présent?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
toekomende tijd

Slide 16 - Quizvraag

De présent maak je zo:
A
stam + e,es,e,ons,ez,ent
B
stam nous-vorm + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw stam+e,u,i

Slide 17 - Quizvraag

je - parler

présent
A
je parle
B
j'ai parlé
C
je parles
D
je parler

Slide 18 - Quizvraag

Je - avoir - présent
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 19 - Quizvraag

IMPARFAIT. Wat zijn de juiste uitgangen van de imparfait?
A
ai, as, a ons, ez, ont
B
ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
e, es, e, ons, ez, ent
D
a, ez, ont, ais, et

Slide 20 - Quizvraag

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 21 - Quizvraag

Wij hebben gepraat
(parler)
A
Ils ont parlé
B
Nous avons parli
C
Nous avons parlé
D
Vous avez parlu

Slide 22 - Quizvraag

Je
parler
Tu
parler
Elle
parler
Nous
parler
Vous
parler
Ils
parler
Parler au futur simple
ai
as
a
ons
ez
ont

Slide 23 - Sleepvraag

futur
combineer
werkwoord
met stam
ir
aur
fer
ser
chercher
avoir
aller
faire
être
chercher

Slide 24 - Sleepvraag

De uitgangen van de conditionnel...
A
Zijn hetzelfde als de uitgangen van de imparfait
B
Zijn hetzelfde als de uitgangen van de Passé composé
C
Zijn hetzelfde als de uitgangen van de présent
D
Zijn hetzelfde als de uitgangen van de futur

Slide 25 - Quizvraag

Conditionnel
A
Nous aurons un chien
B
Nous avons un chien
C
Nous avons eu un chien
D
Nous aurions un chien

Slide 26 - Quizvraag

Aller
au présent
Avoir
au Futur simple
être
au futur simple
Vous avez acheter
Vous allez
Vous allez allé(e)s
Ils vont
Vous allez acheté
On a eu
Ils auront
Tu seras
Julien aura
Ils achètent
Elles seront
Vous aurez
Tu a eu
Elles serons
Ils avoiront

Slide 27 - Sleepvraag

Stencil + werkblad

Slide 28 - Tekstslide