2h/v lezen

Lezen (les 1)
38
timer
10:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen (les 1)
38
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat we deze les gaan doen en leren
  • Lesstof h1 + h2 lezen
  • Je leert  zins- of alineaverbanden: uitspraak - opsomming / uitspraak - tegenstelling / uitspraak - voorbeeld
  • Je kunt de bijbehorende signaalwoorden bij deze verbanden herkennen
  • We gaan oefenen met deze 3 verbanden en leerstof uit de vorige les herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Een tekst kan meerdere doelen hebben, maar heeft altijd maar 1 hoofddoel.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Het onderwerp van een tekst geef je aan met:
A
1 tot 4 woorden
B
een zin
C
maximaal 10 woorden
D
alle kernzinnen bij elkaar

Slide 4 - Quizvraag

De tekst samengevat in één zin heet:
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
kernzin
D
hoofdgedachte

Slide 5 - Quizvraag

 tekstverbanden
Je hebt 2 soorten verbanden:
- Zinsverbanden: zinnen die met elkaar in verbinding staan
- Alineaverbanden: alinea's die met elkaar in verbinding staan

Verbanden herken je aan signaalwoorden of groepjes signaalwoorden.  

Slide 6 - Tekstslide

Uitspraak-opsomming
Verschillende dingen die bij elkaar horen, worden opgenoemd.

Ook, verder, bovendien, daarnaast, ten eerste..., ten tweede..., en

Deze dieren lijken  veel op elkaar: ze hebben dezelfde grootte, dezelfde kleur  en jagen op dezelfde manier. 

Slide 7 - Tekstslide

Uitspraak-tegenstelling
Het tegenovergestelde van elkaar wordt beweerd.

Maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds... anderzijds

Zij is erg goed voor Nederlands en staat een 8.0. Zij moet echter die lastige toets nog inhalen.

Slide 8 - Tekstslide

Uitspraak-voorbeeld
Er wordt een voorbeeld van een uitspraak / bewering genoemd.

Zoals, bijvoorbeeld, zo

Zij heeft echt altijd mazzel, zo heeft ze net te horen gekregen dat haar laatste 2 uren uitvallen.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord?
Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
A
ik
B
maar
C
moest
D
maken

Slide 10 - Quizvraag

Welk verband geeft 'maar' aan?
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 11 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarnaast gevolleybald en tot slot gebasketbald.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 12 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA spelen.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 13 - Quizvraag

1-toets meervouden
Klaar? Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Sommige of Sommigen?

Slide 15 - Tekstslide

Wel of geen 'n'?
1. De kinderen vertrokken (beide/beiden) op tijd van huis.
2. De puppy's liggen bij moeder in de mand. Sommige/Sommigen kruipen bijna onder moeder.
3. De meeste/meesten voetballers zijn blij met een winterstop, maar enkele/enkelen zouden het liefst doorgaan.
4. Zij zijn de enige/enigen die toegang hebben tot deze kluis.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht maken:
2hv: blok 3 blz. 131 opdracht 4

2vwo: blok 3 blz. 142 opdracht 4

Slide 17 - Tekstslide

maken h1 lezen
Maken + nakijken en verbeteren blz 12-t/m 17

Slide 18 - Tekstslide