Wat gaan we eten? week 1 (Nicole)

WELKOM!
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolISK

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 18 min

Onderdelen in deze les

WELKOM!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we eten? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag:
* eten, woordenschat
* eten, zinnen maken
* eten, dialoog (bij de bakker)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan je allemaal eten?
Bedenk met je groepje in 1 minuut zoveel mogelijk eetbare Nederlandse woorden.
timer
1:00

Slide 4 - Tekstslide

De leerlingen schrijven de woorden per groepje op een wisbordje.
groente
fruit
snoep
fastfood
overig











Slide 5 - Tekstslide

Laat de leerlingen op het bord de woorden in de juiste categorie schrijven.
 1: Wat eten Nederlanders? 

 2: Hoe eten Nederlanders?

 1 en 2: Lidwoorden 

2: telbaar en ontelbaar 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kan jij al het eten/drinken vinden? (17)
Schrijf de woorden op en zet de betekenis erachter
Ontbijt bij ons thuis
Als ontbijt eet ik vaak een boterham.
Daarop doe ik boter en kaas of hagelslag.
Soms eet ik ook een ei of worst.
Mijn broertje eet yoghurt en fruit in de ochtend. Een banaan, een mandarijn, een appel of een peer.
Ik drink thee zonder suiker, mijn moeder drinkt koffie met suiker en melk.
Mijn broertje drinkt sinaasappelsap.

Slide 7 - Tekstslide

Lees de tekst eerst voorl. Laat de leerlingen de opdracht dan eerst zelfstandig maken. Daarna mogen verschillende leerlingen de woorden op het bord markeren en vertellen wat ze betekenen. De leerlingen moeten hun lijst aanvullen/verbeteren.
Wat eten Nederlanders?

Slide 8 - Woordweb

Laat ze de woorden opschrijven die vooral passen bij NEDERLAND. Denk aan stamppot, kaas, boterhammen.

Slide 9 - Tekstslide

Hadden ze deze allemaal genoemd? Weten ze wat het is?
Spel; lekker of vies
A: Ik vind ... lekker. Ik denk dat ....
... ook lekker vindt.
B: Ja, ik vind ... ook lekker OF Nee, ik vind ... vies!

Slide 10 - Tekstslide

De leerkracht heeft een bal, zegt de tekst van A en vult dit in met een woord. bv. Ik vind kruidnoten lekker. Ik denk dat Sanne dat ook lekker vindt. Dan gooit de leerkracht de bal naar Sanne. Zij antwoordt met zin B waarbij ze kiest of ze het ook lekker of vies vindt. Als ze het vies vindt, gooit ze de bal terug. Als ze het lekker vindt, bedenkt ze een nieuwe zin met iets dat zij ook lekker vindt en kiest een andere leerling uit om de bal naar toe te gooien. 
Gesprekje bij de bakker
Bakker: Wie is de volgende?
Klant: Ik!
Bakker: Wat mag het zijn voor u?
Klant: Een groot bruin brood gesneden en 2 croissants alstublieft.
Bakker: Verder nog iets?
Klant: Ook nog een aardbeientaartje alstublieft.
Bakker: Is dat alles?
Klant: Ja, dat is alles.
Bakker: Alles samen is dat €8,90 alstublieft.
Klant: Alstublieft.
Bakker: Bedankt. Hier heb je 1 euro en 10 cent terug.
Klant: Bedankt.
Bakker: Tot ziens!
Klant: Tot ziens!

Slide 11 - Tekstslide

Lees deze eerst voor. Eventueel met een goede leerling samen. Daarna vertalen we het gesprekje en gaan de leerlingen in 2-tallen oefenen. Een aantal groepjes spelen het uit voor de klas. 
Leerlingen van fase 2 kunnen de tekst aanpassen met andere boodschappen en een ander geldbedrag (eventueel met pinpas betalen).
WELKOM!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verder:
* woordenschat (boodschappenlijst, dictee)
* grammatica (de en het)
* oefening met lidwoorden
* woordenlijst bijwerken

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vandaag:
Welke woorden heb je de vorige les geleerd?
grammatica: de & het
(oefening)
bijwerken woordenlijst

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Boodschappenlijstje
Morgen komt een goede vriend(in) bij jou eten. 
Je ouders zijn op vakantie, dus jij moet zelf voor eten en drinken zorgen.

Maak een boodschappenlijstje met minimaal 10 producten.
Laat je lijstje aan een klasgenoot zien en praat er samen over.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenketting eten/drinken
Maak in 1 minuut een zo lang mogelijke ketting van woorden waarbij de laatste letter van het 1e woord de 1e letter van het volgende woord moet zijn.
bv. chocola-aardbei-eierkoek-kip

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

running dictation
In de klas hangen 15 woorden. 
Ieder 2-tal heeft 15 post-its en per 2-tal is een 'schrijver' en een 'renner'. 
De renner rent naar een woord, onthoudt deze en vertelt het aan de 'schrijver'. 
Deze schrijft het woord op een post-it. 
Als alle woorden gevonden zijn, moeten deze verdeeld worden over 3 categorieen. 
Wie is als eerste klaar en heeft alles goed? 

Slide 17 - Tekstslide

categorieen:
drinken: water, melk, sap, frisdrank, koffie
fruit: appel, mandarijn, banaan, kokosnoot, kersen
groenten: bloemkool, broccoli, prei, ui, paprika
Woordenlijst
Bekijk de woordenlijst. 
Kopieer deze naar je eigen map en vul aan met de nieuwe woorden van vandaag.


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze kunnen de leerlingen zelf thuis kijken als ze meer uitleg willen.
LIDWOORDEN
Wat zijn lidwoorden?

--> de
--> het
--> een

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WANNEER GEBRUIK JE LIDWOORDEN?
Voor elk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord = een ding, een dier of een persoon.

Voorbeeld: een appel, het huis, de hond


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LIDWOORD: EEN
Dit kan je voor elk woord zetten.

Voorbeeld: een koe, een mens, een baby, een dier, een appel, een tafel, een boek

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Helaas zijn er geen echte regels!
Maar er zijn wel een paar richtlijnen die je kunnen helpen.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het
Altijd bij verkleinwoorden in het enkelvoud.
het bloempje
het huisje
het balletje
het kettinkje

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het
bij landen en plaatsnamen
het kleine Nederland
het mooie Amsterdam

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het
bij stofnamen
het ijzer
het hout
het zilver
het goud
het papier

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het
altijd bij talen
het Nederlands
het Engels
het Turks
het Arabisch

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het
altijd bij windrichtingen
het oosten
het westen
het zuidoosten
het noordwesten

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de
bij vruchten, bomen en planten
de appel, de peer
de eik, de palm
de roos

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de
bij rivieren en bergen
de Maas, de Rijn, de Nijl
de Mount Everest

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de
bij cijfers en letters
de zes, de twintig
de a, de b, de x

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de
bij de meeste woorden voor personen
de ober
de boer
de buurvrouw
de verkoper
de oom

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

conclusie
Er zijn te veel regels om te leren.
Er zijn veel uitzonderingen op de regels.

De meeste Nederlandse woorden zijn de-woorden.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het
verkleinwoorden
landen/plaatsnamen
stofnamen
talen
windrichtingen
de
vruchten/bomen/planten
rivieren/bergen
cijfers/letters
personen

Slide 35 - Tekstslide

samenvattend
Een overzicht met de belangrijkste categorieen.
oefening lidwoorden
Schrijf een kort verhaaltje (gebruik 'hebben' en 'zijn'). Gebruik minstens tien zelfstandig naamwoorden (nouns) + de/het/een.
Klaar? 
Laat mij je verhaaltje zien.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht
https://www.digipuzzle.net/minigames/flashmath/finderrors_texts_nl_lidwoorden_eduspel.htm

Slide 37 - Tekstslide

De Kahoots kunnen (na controle van de docent) klassikaal gespeeld worden)
Hoe eten Nederlanders?
  • aan tafel?
  • wanneer (tijd)?
  • met/zonder bestek?
  • speciale gelegenheden (Kerst, verjaardag, Pasen)

Ik denk dat Nederlanders ... 

Slide 38 - Tekstslide

Bespreek de 3 vragen eerst in groepjes en daarna klassikaal.
Ze kunnen de zin beginnen met: Ik denk dat Nederlanders bv. meestal aan tafel eten met het gezin.

Bij het beantwoorden van elke vraag kan je de leerlingen laten opstaan als zij dat ook doen. bv. Ga staan als je ook met mes en vork eet/als je met Kerst gaat gourmetten/als je met Pasen eieren eet.
EXTRA OEFENINGEN LIDWOORDEN
1) https://nt2taalmenu.nl/nt2-a2-grammatica-lidwoord-oefening2/
2) https://www.jufnt2.nl/grammatica/lidwoorden-invullen/de-of-het-invullen-1
3) https://wordwall.net/nl-nl/community/nt2-lidwoorden-de-het-een

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies