Kerst
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent la Navidad?
A
Nieuwjaar
B
Kerstmis
C
Winter
D
Verjaardag
Slide 2 - Quizvraag
Wat is
el regalo
el regalo
A
De kerstboom
B
Het diner
C
Het cadeau
D
De familie
Slide 3 - Quizvraag
Kies de juiste zin:
A
Me gusto la Navidad
B
Me gusta la Navidad
C
Yo gusta Navidad
D
Me gustas Navidad
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent:
En Navidad como pizza
En Navidad como pizza
A
Met kerst kook ik pizza
B
Met kerst koop ik pizza
C
Met kerst hou ik van pizza
D
Met kerst eet ik pizza
Slide 5 - Quizvraag
Welke hoort niet bij kerst?
A
verano
B
regalos
C
familia
D
nieve
Slide 6 - Quizvraag
Hoe zeg je
Fijne kerst
in het Spaans?
Fijne kerst
in het Spaans?
A
Buenas noches
B
Feliz cumpleaños
C
Feliz Navidad
D
Buena suerte
Slide 7 - Quizvraag
La Navidad
El regalo
El árbol de Navidad
La nieve
La familia
Comer
Kerstmis
Het cadeau
De kerstboom
De sneeuw
Eten
De familie
Slide 8 - Sleepvraag
Vul het juiste woord in:
En Navidad como __________ .
En Navidad como __________ .
A
Pizza
B
regalos
C
nieve
Slide 9 - Quizvraag
Vul het juiste woord in:
Me gusta la __________ .
Me gusta la __________ .
A
familia
B
regalos
C
comer
Slide 10 - Quizvraag
Vul het juiste woord in:
La Navidad es en __________ .
La Navidad es en __________ .
A
verano
B
otoño
C
invierno
D
primavera
Slide 11 - Quizvraag
Vul het juiste woord in:
Yo ceno con mi __________ .
Yo ceno con mi __________ .
A
árbol
B
regalos
C
comer
D
familia
Slide 12 - Quizvraag
Maak de zin correct:
Yo – gustar – Navidad
Yo – gustar – Navidad
Slide 13 - Open vraag
Maak de zin correct:
Nosotros – gustar – los regalos
Nosotros – gustar – los regalos
Slide 14 - Open vraag
Maak de zin correct:
Ellos – gustar – comer
Ellos – gustar – comer
