W49 Telling Time + Questions/Negative sentences


ENGLISH
Lesson 1, week 49
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les


ENGLISH
Lesson 1, week 49

Slide 1 - Tekstslide

TODAY

  • Telling time (stone 4)
  • Questions
  • Negative sentences 

Slide 2 - Tekstslide

TELLING TIME
  • Wanneer je het hebt over hele uren, zeg je o'clock.
  • Bijv: It is 2 o'clock. = Het is 2 uur.
  • -> denk aan de hoge komma tussen o en clock!

  • Wanneer je het hebt over halve uren, zeg je half past ..
  • Bijv: It is half past 2. = Het is half 3.
  • -> half past = een half uur na ...

Slide 3 - Tekstslide

TELLING TIME
  • Wanneer je het hebt over kwart over, zeg je a quarter past.
  • Bijv: It is a quarter past three. = Het is kwart over three.
  • -> a quarter past = een kwartier na ...

  • Wanneer je het hebt over kwart voor, zeg je a quarter to.
  • Bijv: It is a quarter to three. = Het is kwart voor three.
  • -> a quarter to = een kwartier tot ...

Slide 4 - Tekstslide

TELLING TIME
  • Hoe zeg je dat het 10 over 4 is? (4:10/16:10)
  • It is ten past four.
  • Hoe zeg je dat het 10 over half 8 is? (7:40/19:40)
  • It is twenty to eight.
  • Hoe zeg je dat is 5 voor 10 is? (9:50/21:50)
  • It is ten to ten.

Slide 5 - Tekstslide

TELLING TIME

  • Wanneer is het am en wanneer is het pm?
  • am = vóór 12 uur 's middags (at morning)
  • pm = na 12 uur 's middags (past morning)

Slide 6 - Tekstslide

Hoe zeg je de volgende tijden:
Het is 11:50.

Slide 7 - Open vraag

Hoe zeg je de volgende tijden:
Het is 19:45.

Slide 8 - Open vraag

Hoe zeg je de volgende tijden:
Het is 7:00.

Slide 9 - Open vraag

Hoe zeg je de volgende tijden:
Het is 17:30.

Slide 10 - Open vraag

Hoe zeg je de volgende tijden:
Het is 13:20.

Slide 11 - Open vraag

QUESTIONS
Am, is, are:
Zet deze vooraan in de zin.

Slide 12 - Tekstslide

Maak er een vraagzin van:
She is my teacher.

Slide 13 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
They are having fun.

Slide 14 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
I am watching a movie.

Slide 15 - Open vraag

QUESTIONS
Alle andere werkwoorden:
Zet do of does vooraan in de zin.

Do -> I, you, we, they
Does -> She, he, it
SHIT-rule = het hele werkwoorden, dus geen -(e)s erachter!

Slide 16 - Tekstslide

Maak er een vraagzin van:
She walks her dog.

Slide 17 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
We build with legos.

Slide 18 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
You look happy.

Slide 19 - Open vraag

QUESTIONS
Have got/has got:
Zet have of has vooraan in de zin.

Have -> I, you, we, they
Has -> She, he, it
Bijv: I have got 2 cats. | Have I got 2 cats?
Bijv: He has got a new car. | Has he got a new car?

Slide 20 - Tekstslide

NEGATIVE SENTENCES


Om een zin negatief te maken zet je 'not' in de zin.

Slide 21 - Tekstslide

NEGATIVE SENTENCES
Am, is, are:
Zet not achter het dit werkwoord.

Korter maken: 
  • I'm not
  • isn't
  • aren't

Slide 22 - Tekstslide

NEGATIVE SENTENCES
Alle andere werkwoorden:
Zet do not of does not voor het werkwoord.

SHIT-rule = het hele werkwoorden, dus geen -(e)s erachter!
Korter maken:
  • don't
  • doesn't

Slide 23 - Tekstslide

NEGATIVE SENTENCES
Have got/has got:
Zet not TUSSEN have/has en got (have not got/has not got)

Korter maken:
  • haven't got
  • hasn't got

Slide 24 - Tekstslide