T3 H2: Genregulatie

Thema 3, Hoofdstuk 2:

 Genregulatie




Mevr. C. De Bremaecker
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 3, Hoofdstuk 2:

 Genregulatie




Mevr. C. De Bremaecker

Slide 1 - Tekstslide

1. Genregulatie bij prokaryoten
Operon =  2 of + genen onder controle van één promotor
Functie? groep genen als geheel tot expressie brengen
(als de leefomstandigheden daarom vragen)

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld: LAC-operon
Lac-operon: bevat 3 genen die coderen voor 3 enzymen die in rol spelen in het lactosemetabolisme
- LacZ: lactose --> glucose en galactose
- LacY: opname lactose 
- LacA: detoxificatie  schadelijke stoffen 

De 3 genen staan onder controle van één promotor
Vóór de genen ligt een sequentie waarop regeleiwitten binden --> OPERATOR

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld: LAC-operon
- Lacl: regulatorgen: codeert voor de repressor & heeft eigen promotor
Repressor = regeleiwit, bindt op operator die voor de lac-genen zit




Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld: LAC-operon
Wanneer er  ENKEL GLUCOSE is: 
repressor bindt met operator: geen transcriptie: geen aanmaak enzymen (3) 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld: LAC-operon
Wanneer er GLUCOSE EN LACTOSE is:
lactose bindt met repressor --> repressor komt los van operator --> RNA-polymerase start transcriptie van lac-operon genen --> aanmaak 3 enzymen

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld: LAC-operon
Wanneer er ENKEL LACTOSE is:
- - - glucose : cAMP +++ :  bindt aan activatoreiwit
complex bindt op promotor: transcriptie op hoger tempo
cyclischAMP: cyclisch nucleotide afgeleid van ATP, "hongersignaal"

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

2. Genregulatie bij eukaryoten
Elk celtype heeft zijn eigen expressiepatroon --> celdifferentiatie
V

Slide 9 - Tekstslide

Epigenetica?
Tak van de  biologische wetenschappen. 

Houdt zich bezig met het bestuderen van omkeerbare veranderingen in de activiteit van genen die niet het gevolg zijn van veranderingen in de basenvolgorde. 

Slide 10 - Tekstslide

2.1 EPIGENETISCHE MODIFICATIES
DNA-methylering: extra methylgroep op cytosine die net voor guanine komt (+++ in promotor)

Slide 11 - Tekstslide

Methylering en acetylering DNA




Methylering van Cytosine wordt beïnvloed door invloeden van buitenaf (stress/ eetpatroon). 

Slide 12 - Tekstslide

Methylering en acetylering DNA





Methylering van Cytosine wordt bij de DNA replicatie meegenomen dus erft het kind het mythileringspatroon van de ouders -> eigenschappen van een kind zijn deels beinvloed door de milieufactoren van de ouders.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

2.1 EPIGENETISCHE MODIFICATIES
Modificatie van histonen: 

Slide 15 - Tekstslide

2.1 EPIGENETISCHE MODIFICATIES
Chromatine remodeling: door eiwitcomplexen

Slide 16 - Tekstslide

2. Genregulatie bij eukaryoten
Elk celtype heeft zijn eigen expressiepatroon --> celdifferentiatie
V

Slide 17 - Tekstslide

2.2 Transcriptiefactoren
activatoren <=> repressoren

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Genregulatie in volwassen organismen
Belangrijk om RNA-transcriptie te reguleren.

Activator: binden aan enhancers. Bij binding, buigt het DNA en kunnen transcriptiefactoren en DNA-polymerase binden.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

2. Genregulatie bij eukaryoten
Elk celtype heeft zijn eigen expressiepatroon --> celdifferentiatie
V

Slide 22 - Tekstslide

2.3 Nabewerkingen op RNA
Alternatieve splicing van het pre-mRNA

Slide 23 - Tekstslide

2.3 Nabewerkingen op RNA
Alternatieve startplaatsen voor transcriptie

Slide 24 - Tekstslide

2. Genregulatie bij eukaryoten
Elk celtype heeft zijn eigen expressiepatroon --> celdifferentiatie
V

Slide 25 - Tekstslide

2.4 RNA-interferentie
miRNA: 
Bouw: 20tal nucleotiden
Functie: blokkeren/activeren van
 transcriptie/translatie

Slide 26 - Tekstslide

2.4 RNA-interferentie

Slide 27 - Tekstslide

2.4 RNA-interferentie
X-inactivatie= Om ervoor te zorgen dat bij mannen en vrouwen de genen op het X-chromosoom in gelijke mate tot expressie komen, wordt één X-chromosoom in de lichaamscellen van een vrouwelijk embryo geïnactiveerd.


Slide 28 - Tekstslide

2.4 RNA-interferentie
X-inactivatie:
- X-inactivatie gebeurt wanneer het vrouwelijke embryo uit ongeveer honderd cellen bestaat.

- Welk X-chromosoom  (moeder/vader) in welke cellen wordt geïnactiveerd, wordt willekeurig gekozen.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

WEETJE: X-gebonden overerving
Bij de mens komt een aandoening voor waarbij de zweetklieren in de huid onvoldoende ontwikkeld zijn. De oorzaak ligt in een mutatie op het X-chromosoom. 

Mannen met die mutatie bezitten geen goed functionerende zweetklieren in hun huid. 

Vrouwen...?

Slide 31 - Tekstslide

X-gebonden overerving
Bekende aandoeningen: kleurenblindheid en hemofilie (bloedstollingsziekte)

Er bestaan ook afwijkingen gebonden aan het Y-chromosoom, maar die worden minder frequent overgeërfd. Ze gaan namelijk vaak gepaard met mannelijke infertiliteit. 

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Een mRNA dat snel wordt afgebroken, kan maar weinig keer vertaald worden, terwijl een stabiel mRNA vaak opnieuw kan dienen als sjabloon voor translatie en dus meer eiwitten oplevert.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide