Oefentoets Toetsweek 2 Talent 1A hoofdstuk 2

Oefentoets hoofdstuk 2
Schrijven, grammatica en spelling
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets hoofdstuk 2
Schrijven, grammatica en spelling

Slide 1 - Tekstslide

Met welk woord begint in een zakelijke brief de 'aanhef'?

Slide 2 - Open vraag

Welke is goed?
A
Ommen 16 juni 2017,
B
Ommen, 16-06-2017
C
Ommen, 16 juni 2017
D
Ommen 16-06-2017,

Slide 3 - Quizvraag

Welke is goed?
A
Hoi mevrouw,
B
Geachte A. de Groot,
C
Beste Mevrouw Bakker
D
Geachte heer Van Baalen,

Slide 4 - Quizvraag

Welke groet is correct in een zakelijke brief?
A
hoogachtend,
B
Met vriendelijke groet,
C
Hoogachtend
D
met vriendelijke groet

Slide 5 - Quizvraag

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Wanneer heb ik vakantie ?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een werkwoordelijk gezegde?
A
Het woord dat vooraan komt wanneer je de zin vragend maakt.
B
Het woord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet.
C
Alle werkwoorden die in de zin staan.
D
Het antwoord op de vraag: wie of wat?

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het wg?
Ik heb me goed gedragen
A
gedragen
B
heb me gedragen
C
heb
D
heb gedragen

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb nog veel te doen.
wg= ?
A
Ik
B
heb doen
C
heb
D
heb te doen

Slide 9 - Quizvraag

Ondertussen was ik alles aan het voorbereiden.

Wat is het wg?
A
was
B
was voorbereiden
C
was aan het voorbereiden
D
voorbereiden

Slide 10 - Quizvraag

Zij lachte ons keihard uit.
Het wg is:
A
lachte
B
lachte uit
C
lachte keihard
D
lachte keihard uit

Slide 11 - Quizvraag

Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1H leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 1H
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1d leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 1d
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 14 - Quizvraag

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 15 - Quizvraag

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
Vertrekken
B
Koerier
C
Geweldig
D
Manager

Slide 17 - Quizvraag

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een bn?
A
Geeft een kenmerk of eigenschap
B
Kan in het enkelvoud of meervoud staan

Slide 19 - Quizvraag

Nederlands is het leukste vak wat er is.

Wat is het bn?
A
Nederlands
B
het
C
leukste
D
vak

Slide 20 - Quizvraag

10. Wat is een stoffelijk bn?
De …… tafel.
A
vierkante
B
verkleurde
C
houten
D
ruwe

Slide 21 - Quizvraag

Geef vijf voorzetsels

Slide 22 - Woordweb

Vul de pv in tt in.
(rijden)Na de lunch...............mijn vader naar het Circustheater.

Slide 23 - Open vraag

(pv tt) Wie wat (bewaren), die heeft wat!

Slide 24 - Open vraag

Pv in tt
7. Die kleuter ....(graven) met zijn schepje in het zand.

Slide 25 - Open vraag

PV in tt
Het (verbazen) me dat je elke dag zo lang (uitslapen)

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de PV goed (tt):
Dat (gebeuren) normaal nooit.

Slide 27 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van belofte

Slide 28 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van baby

Slide 29 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van vakantie

Slide 30 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van slot

Slide 31 - Open vraag

Schrijf het meervoud op van laars

Slide 32 - Open vraag

Welke werkwoorden zijn sterk?
A
bieden, lopen en werken
B
varen, mijden en lachen
C
verwijten, rijden en scheiden
D
kiezen, besluiten en kopen

Slide 33 - Quizvraag

Einde
Veel succes in de toetsweek!

Slide 34 - Tekstslide