Klare taal les 17 - niet/geen

Klare taal les 17 - niet/geen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Klare taal les 17 - niet/geen

Slide 1 - Tekstslide

Waar ging het vorige week over?

Slide 2 - Open vraag

Trappen van vergelijking
klein - kleiner - kleinst

Bij de tweede trap komt -er achter het woord.
Bij de derde trap komt -st achter het woord.


Slide 3 - Tekstslide

Welk woord gebruik je nog meer bij de tweede trap?
A
dan
B
als
C
het

Slide 4 - Quizvraag

De tweede trap
We gebruiken hier altijd het woordje 'dan'. 
De jongen is kleiner dan het meisje. 
Deze auto is groter dan die auto. 
Mijn school is leuker dan die van jou.

Slide 5 - Tekstslide

Vul de onregelmatige trappen aan:
Goed
Veel
Weinig
Graag

Slide 6 - Open vraag

Les 17 - Niet of geen?
We gebruiken de woorden niet of geen om te ontkennen. 
Ontkennen is 'nee zeggen'. 

Kom je morgen ook?
Nee ik kom niet. 

Slide 7 - Tekstslide

Niet
Niet staat vaak achteraan in de zin: 
Ik kom morgen niet.
Ik koop dat boek niet. 

Niet hoort dan bij het werkwoord. 
Niet komen
Niet kopen

Slide 8 - Tekstslide

Niet
Niet kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 10 - Open vraag

Niet
Niet kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan. 

Hij is niet rijk
Hij werkt niet hard.


Slide 11 - Tekstslide

Geen
Geen wordt altijd gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 13 - Open vraag

Geen
Geen wordt altijd gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
Geen = niet één

Geen fiets
Er kan ook een bijvoeglijk naamwoord tussen staan:
Geen nieuwe fiets.

Slide 14 - Tekstslide

Geen
Bij stofnamen gebruik je altijd geen

Stofnamen zijn namen van stoffen zoals:
Goud, koffie, thee, suiker, zand, zilver, hout, papier en nog veel meer. 
Stofnamen herken je doordat je ze niet kunt tellen
Je kan niet zeggen: één goud, één zeep of één suiker. 

Slide 15 - Tekstslide

Niet of geen?
Mijn broer werkt ... in het weekend
A
Niet
B
Geen

Slide 16 - Quizvraag

Niet of geen?
Wij hebben ... huiswerk vandaag.
A
Niet
B
Geen

Slide 17 - Quizvraag

Maak een zin met het woord 'niet.

Slide 18 - Open vraag

Welke zin is goed?
A
Ik heb niet een hond.
B
Ik heb geen hond.
C
Ik heb niet hond.

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
De winkel is geen open.
B
De winkel is niet een open.
C
De winkel is niet open.

Slide 20 - Quizvraag

Wat nu?

Je gaat nu de opdrachten van Les 1 maken. 
Als je klaar bent mag je zelfstandig bezig met iets anders (TaalCompleet, Eduhint, Holmwoods of lezen). 

Is iedereen klaar?
Dan gaan we samen nakijken.

Slide 21 - Tekstslide