2.4 Zwanger worden

Verwachtingen vandaag!
  • KB: Mijn boek en schrift liggen open op: 2.3 blz 96 (huiswerkcontrole)
  • BB: Mijn boek ligt open op: 2.3 blz 111 (huiswerkcontrole)
  • Ik heb alleen de benodigde spullen op tafel: Boek, etui en schrift
  • Als ik wat wil zeggen steek ik mijn hand op 
  • Als de docent praat ben ik stil
  • Ik respecteer een ander en zijn eigendommen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Verwachtingen vandaag!
  • KB: Mijn boek en schrift liggen open op: 2.3 blz 96 (huiswerkcontrole)
  • BB: Mijn boek ligt open op: 2.3 blz 111 (huiswerkcontrole)
  • Ik heb alleen de benodigde spullen op tafel: Boek, etui en schrift
  • Als ik wat wil zeggen steek ik mijn hand op 
  • Als de docent praat ben ik stil
  • Ik respecteer een ander en zijn eigendommen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen herhalen
  • Je kunt uitleggen hoe zaadcellen worden gevormd en vervoerd.
  • Je kunt de processen tijdens de menstruatiecyclus beschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

2.4 Zwanger worden
Thema 2 Voortplanting en seksualiteit

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 2.4
  • Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij de mens verloopt.
  • Je kunt de verschillen tussen zaadcellen en eicellen noemen.
  • Je kunt de embryonale ontwikkeling beschrijven.
  • Je kunt beschrijven hoe eeneiige en twee-eiige tweelingen ontstaan.

Slide 4 - Tekstslide

Bevruchting
  • Als sperma in de vagina komt, bewegen de zaadcellen met behulp van hun zweepstaart naar een eicel.  
  • Een zaadcel kan in het lichaam van een vrouw ongeveer 3 dagen in leven blijven, een eicel blijft na ovulatie 12 tot 24 uur in leven.
  • Bevruchting vindt in de eileiders plaats. Voor bevruchting moeten een eicel en zaadcellen in de eileider aanwezig zijn.
  • Als een zaadcel een eicel vindt, dringt de kop van de zaadcel de eicel binnen. Als één zaadcel binnen is, wordt het celmembraan van de eicel ondoordringbaar.
  • Hierdoor kunnen de andere zaadcellen de eicel niet meer in.
  • In de eicel smelten de kernen van de eicel en de zaadcel samen.
  • Dit is de bevruchting.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

KI, ivf- of icsi-behandeling
  • Soms lukt het niet om door geslachtsgemeenschap zwanger te worden.
  • Dit kan doordat de man onvruchtbaar is of traag zaad heeft.
  • Of doordat de eicellen van een vrouw de zaadcellen afstoot.
  • Of doordat stellen die niet-hetero zijn wel graag een kindje willen.
  • In deze gevallen ga je als stel een traject met elkaar in.
  • Verschillende trajecten zijn KI, ivf-behandeling en icsi-behandeling

Slide 8 - Tekstslide

Zwanger
  • Als de eicel wordt bevrucht, blijft het gele lichaam in stand.
  • Het blijft hormonen produceren om het baarmoederslijmvlies dik en goed doorbloed te houden. 
  • Het baarmoederslijmvlies wordt dan niet afgestoten. 
  • De bevruchte eicel deelt zich meteen een aantal keren tot een klompje ontstaat. Er komen cellen bij, maar er vindt geen plasmagroei plaats.
  • Het klompje cellen wordt naar de baarmoeder geleid.  Dit proces duurt vijf tot twaalf dagen.
  • Het klompje cellen nestelt zich in het baarmoederslijmvlies. Dit heet innesteling. De vrouw is nu zwanger.
  • Als er niets misgaat zal het klompje cellen door gewone celdelingen groter worden en uitgroeien tot een baby.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Embryo
  • Het ingenestelde klompje cellen is gevuld met vocht.
  • Het heeft aan één kant een verdikking. Uit deze verdikking ontstaat het embryo. Zo noem je het nieuwe leven de eerste acht weken.
  • Vanaf de innesteling maakt het embryo het hormoon HCG. Dit zorgt ervoor dat het gele lichaam in stand blijft en dat nieuwe follikels niet rijpen.
  • Vanaf een week komt het hormoon HCG in de urine van een vrouw.
  • Als het hormoon aanwezig is kun je dit aantonen met een zwangerschapstest.

Slide 12 - Tekstslide

Placenta
  • In het baarmoederslijmvlies zitten holten die gevuld zijn met bloed van de moeder.
  • Via uitstulpingen neemt het embryo zuurstof en voedingsstoffen op uit dit bloed.
  • Daardoor kan het embryo groeien. Terwijl het embryo zich ontwikkelt, ontstaat de placenta.
  • De placenta (moederkoek) bestaat uit weefsel van de moeder en weefsel van het embryo.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Stofwisseling
  • In de placenta bloed van het embryo vlak langs het bloed van de moeder.
  • Hierdoor kunnen stoffen worden uitgewisseld tussen moeder en embryo. Het bloed van de moeder stroomt niet door het embryo, maar blijft gescheiden van het bloed van het embryo.
  • Alleen bepaalde stoffen gaan van de moeder naar het embryo en andersom. 
  • Koolstofdioxide, water en andere afvalstoffen gaan van het bloed van het embryo naar het bloed van de moeder. Zuurstof en voedingsstoffen gaan van het bloed van de moeder naar het bloed van het embryo. 
  • Ook ziekteverwekkers, alcohol, nicotine, drugs en sommige geneesmiddelen kunnen door de wanden van de bloedvaten heen.
  • Deze schadelijke stoffen komen op die manier in het bloed van het embryo.
  • Dit kan afwijkingen veroorzaken, vooral in de eerste 8 weken is het embryo kwetsbaar.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Navelstreng
  • Het embryo is door de navelstreng verbonden met de placenta. 
  • De navelstreng bestaat helemaal uit weefsels van het embryo.
  • In de navelstreng lopen drie bloedvaten.
  • Dit zijn 2 navelstrengslagaders en één navelstrengader. 

Slide 17 - Tekstslide

Vruchtwater
  • Het embryo ligt in het vruchtwater.
  • Dit beschermt het embryo tegen uitdroging en stoten.
  • Het zorgt ook voor een constante temperatuur in de baarmoeder.
  • Het embryo kan zich in het vruchtwater gemakkelijk bewegen.
  • Om het vruchtwater heen liggen twee vruchtvliezen.

Slide 18 - Tekstslide

Foetus
  • Vanaf de derde maand wordt het embryo een foetus genoemd.
  • Bij een foetus zijn alle belangrijke organen gevormd en liggen ze op de juiste plek.
  • Veel organen werken al voor de geboorte.
  • De baby wordt gemiddeld 38 weken na bevruchting geboren. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Tweelingen
Meestal wordt één eicel bevrucht door één zaadcel en groeit de bevruchte eicel uit tot één baby. Bij een tweeling gaat dat anders. Er zijn twee soorten tweelingen:
  • Een twee-eiige tweeling ontstaat uit twee eicellen. Er zijn twee eicellen vrijgekomen tijdens de ovulatie. Beide eicellen worden bevrucht. Er ontstaan twee klompjes cellen en nestelen zich beide in het baarmoederslijmvlies.
  • Een eeneiige tweeling ontstaat uit één bevruchte eicel. Tijdens de eerste delingen raken cellen los van elkaar. Er ontstaan dan twee lossen klompjes cellen. Beide klompjes cellen nestelen zich in het baarmoederslijmvlies in.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk!
KB Maken: 2.4: 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8 en 9
BB Maken: 2.4: 1 t/m 11
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken test jezelf 2.4
Veel goed? -> Maken 10+ online extra  2.4

 

timer
25:00

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen herhalen
  • Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij de mens verloopt.
  • Je kunt de verschillen tussen zaadcellen en eicellen noemen.
  • Je kunt de embryonale ontwikkeling beschrijven.
  • Je kunt beschrijven hoe eeneiige en twee-eiige tweelingen ontstaan.

Slide 24 - Tekstslide