H2 dtoets leerdoel 1-5

Lees de tekst goed door: Producten met veel cholesterol verhogen de kans op hart- en vaatziekten. Aan de binnenkant van een bloedvat ontstaat een vetachtige ophoping, die de wand minder elastisch maakt en de bloedstroom belemmert. Als dit gebeurt bij de wand van een kransslagader, kan een gedeelte van het hartspierweefsel gebrek aan zuurstof en voedingstoffen krijgen. Hierdoor vindt in de mitochondriën geen verbranding meer plaats en sterft een deel van de hartspier af (hartinfarct). Niet iedereen is even gevoelig voor het ophopen van cholesterol. In sommige families komen hartinfarcten vaker voor dan gemiddeld.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lees de tekst goed door: Producten met veel cholesterol verhogen de kans op hart- en vaatziekten. Aan de binnenkant van een bloedvat ontstaat een vetachtige ophoping, die de wand minder elastisch maakt en de bloedstroom belemmert. Als dit gebeurt bij de wand van een kransslagader, kan een gedeelte van het hartspierweefsel gebrek aan zuurstof en voedingstoffen krijgen. Hierdoor vindt in de mitochondriën geen verbranding meer plaats en sterft een deel van de hartspier af (hartinfarct). Niet iedereen is even gevoelig voor het ophopen van cholesterol. In sommige families komen hartinfarcten vaker voor dan gemiddeld.

Slide 1 - Tekstslide

(2p IT) Combineer de volgende organisatieniveaus met een voorbeeld uit de tekst: populatie, orgaan, weefsel, organel, molecuul

Slide 2 - Open vraag

Welke eigenschap is emergent?
A
Door toestroom van lucht ontstaat zuurstofrijk bloed in de longen
B
Door de toename van het aantal ijsberen verdwijnt de kolonie lemmingen op spitsbergen
C
Zenuwcellen geven impulsen door aan je spieren. Hierdoor is er beweging van het skelet mogelijk
D
De combinatie van gassen in de lucht vormt de luchtdruk in de longblaasjes

Slide 3 - Quizvraag

Leerdoel 1
Ik kan organisatieniveaus gebruiken om een biologisch concept in het juiste kader te plaatsen
A
Dit gaat nog niet zo goed
B
Dit lukt bijna
C
Dit kan ik
D
Dit kan ik een ander uitleggen

Slide 4 - Quizvraag

Noem 3 levenskenmerken van een bacterie

Slide 5 - Open vraag

Lees de tekst goed door: De axolotl is een amfibie die zijn hele leven eigenschappen van een larve
(jonge amfibie) houdt. Hij heeft uitwendige kieuwen en een staartvin, waardoor hij goed aangepast is aan het leven in water. 
De axolotl eet kleine diertjes, zoals watervlooien. Hij kan prooidieren
alleen goed waarnemen als ze bewegen. Het dier heeft geen natuurlijke vijanden, behalve zijn soortgenoten. 

Slide 6 - Tekstslide

Twee levenskenmerken zijn ademhalen en reageren op prikkels.

Gaat de informatie over deze levenskenmerken?
A
over geen van beide levenskenmerken
B
alleen over ademhalen
C
alleen over reageren op prikkels
D
over ademhalen en over reageren op prikkels

Slide 7 - Quizvraag

Leerdoel 2
Ik kan beredeneren wat 'leven' is
A
Dit gaat nog niet zo goed
B
Dit lukt bijna
C
Dit kan ik
D
Dit kan ik een ander uitleggen

Slide 8 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven met onderdeel nummer 2?
A
Ribosomen
B
Endoplasmatisch reticulum (ER)
C
Golgisysteem
D
Mitochondrium

Slide 9 - Quizvraag

(2p OB) In de groentewinkel kun je bijna altijd wel oranje worteltjes kopen. Kijk je naar de wilde peen (Daucus carota), een plant die in Nederland veel voorkomt, dan zie je dat de wortel meestal bleek gekleurd is en helemaal niet oranje. Eeuwen geleden aten de mensen dan ook witte wortelen in plaats van oranje. Dankzij een opmerkzame teler van wortelen die in zijn veldje met wortelen opeens een oranje exemplaar zag, eten we nu oranje wortelen in plaats van witte. De oranje kleur was veroorzaakt door een verandering in de wortelplant, die ook erfelijk bleek te zijn. Welk organel in de wortelcellen veroorzaakt de oranje kleur?

Slide 10 - Open vraag

Leerdoel 3
Ik kan (met Binas) celorganellen herkennen
A
Dit gaat nog niet zo goed
B
Dit lukt bijna
C
Dit kan ik
D
Dit kan ik een ander uitleggen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de functie van onderdeel 1?
A
Eiwitsynthese
B
Transport van stoffen
C
Regeling van stofwisseling
D
Vrijmaken van energie

Slide 12 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde:
Afgifte de cel uit
Vorming van eiwit
Aflezen van DNA-informatie
Transport door ER
Transport door kernmembraan
1 - 
2 - 
3 - 
4 - 
5 - 

Slide 13 - Sleepvraag

Leerdoel 4
Ik kan de functie van celorganellen beschrijven
A
Dit gaat nog niet zo goed
B
Dit lukt bijna
C
Dit kan ik
D
Dit kan ik een ander uitleggen

Slide 14 - Quizvraag

Welke onderdelen kun je mogelijk aantreffen in een eukaryote cel?
A
Celwand
B
Celkern
C
Mitochondrium
D
Plastiden

Slide 15 - Quizvraag

Nieuwe DNA-test voor Chlamydia
Chlamydia is de meest voorkomende seksueel overdraagbare aandoening (SOA) en kan onder meer leiden tot onvruchtbaarheid. In Nederland worden jaarlijks zestigduizend mensen besmet met Chlamydia trachomatis. De meeste geïnfecteerde personen hebben geen klachten, maar kunnen wel – zonder het zelf te weten – andere mensen besmetten. Chlamydia is eenvoudig met antibiotica te behandelen. Koen Quint ontwikkelde een nieuwe test waarmee negentien subtypes van Chlamydia trachomatis kunnen worden aangetoond. Deze subtypes verschillen onderling in de gevoeligheid voor diverse antibiotica. De indeling is gebaseerd op de eiwitten die aan de buitenkant van het micro-organisme zitten. De genetische code in het DNA bepaalt welke eiwitten dat zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Wordt chlamydia veroorzaakt door een bacterie of virus?
A
Bacterie
B
Virus

Slide 17 - Quizvraag

Leerdoel 5
Ik kan (met Binas) aan de hand van kenmerken de verschillende rijken van elkaar onderscheiden en herkennen
A
Dit gaat nog niet zo goed
B
Dit lukt bijna
C
Dit kan ik
D
Dit kan ik een ander uitleggen

Slide 18 - Quizvraag